Jorie

Jorie: ‘Ik mis mijn zusje, ook al heb ik haar nooit gekend’

Jorie’s (39) heeft een doodgeboren tweelingzusje, waar thuis nooit over gesproken werd. Te pijnlijk, vonden haar ouders. “Tot een paar jaar geleden stootte ik alle gedachten aan haar weg. Nu hoort ze gewoon bij mij.”

Jorie: “Als vriendinnen zwanger waren, was ik altijd bang. Tot het allerlaatste moment. Zou het wel goed gaan? Maar ik vertelde niemand waar die angst vandaan kwam. Ik vond het moeilijk om er open over te zijn. Ik wilde anderen er niet mee lastigvallen, er was nooit een goed moment om het te vertellen en ik dacht: straks maak ik mijn vriendinnen nog bang dat er iets verkeerd gaat. Tot mijn vriendin Eva en haar vriend Jeroen een doodgeboren kindje kregen. Nu leek het het moment. Ik wilde duidelijk maken waarom ik hun pijn begreep – beter dan andere mensen. Al vond ik het ook lastig om toe te moeten geven dat ik al die jaren met een soort geheim had rondgelopen, terwijl ik met ze bevriend was, en vrienden horen toch geen geheimen voor elkaar te hebben? Even twijfelde ik nog of het niet ongepast was om over mezelf te vertellen terwijl ze zo verdrietig waren. Maar het was goed dat ik heb gedaan. Ik was 31 en ik vertelde voor het eerst aan iemand anders dat ik eigenlijk een tweeling ben en dat mijn zusje dood is geboren.”

Verdrietig en magisch

“Ik was zes toen mijn moeder mij vertelde dat ik een tweelingzusje had gehad. In mijn herinnering stond ze in de keuken een cake te bakken. Ze zei dat ze me iets moest vertellen, en nog voordat ze een woord over haar lippen kreeg, begon ze te huilen. Ik begreep meteen dat het heel erg was wat er komen ging en moest zelf ook huilen. “Je bent eigenlijk een tweeling. Er was nog een meisje, maar dat was overleden toen jullie geboren werden,” zei ze. Ik vond het verdrietig en magisch tegelijk dat ik een tweelingzusje had gehad. Daarna praatten we er thuis nauwelijks meer over. We noemden haar naam ook nooit. Als het over haar ging, hadden we het steevast over ‘die ander’. Het was allemaal veel te verdrietig, en te gevoelig. Toen ik kon lezen, las ik vaak boekjes over tweelingen, De dolle tweeling bijvoorbeeld, en Saskia en Jeroen. Die waren dan altijd zo enorm symbiotisch. Dat wilde ik ook, en dat miste ik. Het voelt voor mij als een abstract verlangen. Als ik andere tweelingen zag, fantaseerde ik altijd over hoe zij zou zijn geweest, en of ik dan zelf anders was geweest als ik een tweeling was. Ik heb mijn zusje nooit gekend en toch miste ik haar. Nog steeds. Als ik het moeilijk heb, denk ik weleens: als ik een tweelingzus had gehad, had ik haar nu vast gebeld en dan had ik veel aan haar gehad.

Nadat ik dit had verteld aan mijn vrienden Eva en Jeroen, vuurden ze allemaal vragen op me af: wanneer wisten mijn ouders dat mijn zusje dood was? Waaraan is ze overleden? Hoe was het voor jouw ouders om met één kind thuis te komen in plaats van twee? Maar omdat we het er thuis nooit over hadden, wist ik dat allemaal niet. De onduidelijkheden die ik al had over de dood van mijn zusje werden aangevuld met nieuwe vragen. Ik werd zelf ouder, mijn ouders werden dat ook. Ik realiseerde me dat ik ze eigenlijk graag van alles over mijn zusje wilde vragen nu dat nog kon. Ik ben journalist en besloot ze te interviewen. In eerste instantie voor een artikel, uiteindelijk is het een boek geworden, Noem haar naam. Daarmee doorbrak ik een patroon van stilzwijgen in mijn familie. Het was een flinke drempel, ik schoof het steeds voor me uit. Uiteindelijk ben ik erover begonnen toen ik in 2013 met mijn moeder een paar dagen naar Londen was. Ze was blij dat ik erover begon, zei ze. Ze wist dat ik er op een dag vragen over zou gaan stellen.”

Goede bedoelingen

“In de periode waarin mijn moeder beviel – mijn zusje en ik zijn in 1981 geboren – was het gebruikelijk dat een doodgeboren kindje meteen bij de moeder werd weggehaald. Mijn vader heeft haar nog wel even gezien. Mijn zusje werd gecremeerd waar mijn ouders niet bij waren. In die tijd was de gedachte: je moet een doodgeboren kindje zo snel mogelijk weghalen. Dan krijg je er geen band mee en zul je er ook minder verdriet over hebben. In het geval van mijn moeder werd ook nog gedacht: ze had tenminste nog een kind, dus dan zou ze wel minder verdriet hebben. Bij vrouwen die van één kind bevielen, was het advies om zo snel mogelijk weer zwanger te worden. Het kwam allemaal voort uit goede bedoelingen, zo heb ik althans begrepen uit interviews met deskundigen die ik later heb gesproken. Miskramen en doodgeboortes kwamen vaker voor dan nu, en deze manier van handelen was bedoeld om de ouders te beschermen tegen het verdriet.

Daar zijn ze wel van teruggekomen. Dat je een kindje weghaalt, betekent niet dat je ook het verdriet weghaalt. Sterker nog, ik ben ervan overtuigd dat het niet goed voor het rouwproces is als moeders niet goed afscheid van hun kindje hebben kunnen nemen. Het heeft bij veel vrouwen voor een stil verdriet gezorgd voor de rest van hun leven. Ik ben er best lang boos over geweest dat dat toen zo ging en dat daar niet meer over gepraat werd. Mijn moeder heeft zich schuldig gevoeld dat ze niet eens bij de crematie van haar eigen kind is geweest. ‘Wat voor moeder was ik dat ik dat gewoon heb laten gebeuren?’ zei ze. ‘Ik was een kuukn,’ zegt ze dan in dialect – we komen uit Overijssel: zij verwijt zichzelf dat ze niet wat steviger in haar schoenen stond. Terwijl ze daar natuurlijk helemaal niets aan kon doen, want zo ging dat in die tijd. Haar verdriet was er absoluut niet minder om. Ze heeft mij verteld dat ze mijn zusje weleens boven heeft horen huilen toen ze met mij beneden zat. Fantoomhuilen, heet dat.”

Lees ook: Fleur verloor de helft van haar tweeling: ‘Ik ben en zal altijd een tweelingmama blijven’

Emotioneel moment

“Ik ging op zoek naar het antwoord op al mijn vragen over mijn zusje. Jarenlang heb ik gezocht in archieven, ik heb mensen gesproken die in die tijd in de gezondheidszorg werkten en ik ben naar het crematorium geweest waar mijn zusje is gecremeerd. Daar heb ik in een dossier gelezen hoe die crematie is gegaan, dat haar as is uitgestrooid, en ook op welke plek dat is gebeurd. Het is voor mijn ouders en mij heel mooi om te weten dat mijn zusje echt een eigen crematie heeft gehad. Ik had ook weleens gehoord dat baby’tjes tegelijk met het ziekenhuisafval werden verbrand, dat was mijn schrikbeeld, maar dat is gelukkig niet gebeurd. Ze is uitgestrooid op een bepaalde datum door iemand die dat met aandacht heeft gedaan. Het was een emotioneel moment voor mij toen ik dat hoorde.

Ik was ook heel blij toen ik het rapport van de patholoog-anatoom onder ogen kreeg, waardoor ik ontdekte hoe het kon dat mijn zusje is overleden. Mijn moeder is bevallen met 41 weken. Mijn zusje was wat kleiner dan ik. In het ziekenhuis dachten ze: hoe langer de kinderen blijven zitten, hoe beter. Maar de placenta van mijn zusje was waarschijnlijk te klein om het zo lang vol te houden. Als mijn moeder nu zou zijn bevallen, was dat naar alle waarschijnlijkheid eerder ontdekt, waren we eerder ‘gehaald’ en zou mijn zusje het hebben overleefd. De avond voordat we werden geboren, klopte haar hartje nog. Ik heb ook ontdekt dat mijn zusje wel degelijk vermeld staat in de archieven van de overheid, iets wat mijn ouders ook niet wisten. Van mijn ouders hoefde het allemaal niet dat ik dat allemaal uitzocht, ze hadden het verwerkt, zeiden ze. Ik vraag me af of ze het helemaal hebben verwerkt. Ik heb daar een ander idee over. Rouwen is een proces, en zolang je nog meteen moet huilen als je het ergens over hebt, ben je volgens mij nog niet aan het einde van dat proces.”

Opgelucht ademhalen

“Toen ik bezig was met de laatste stappen in het onderzoek naar mijn zusje, werd ik zwanger. Alsof het zou moest zijn. Lang wilde ik geen babyspullen in huis halen. Van mijn moeder had ik immers geleerd dat je pas opgelucht kunt ademhalen als je kindje er is. Pas toen ik 34 weken zwanger was, veranderde dat een beetje. Het was voor mijn vriend een opluchting toen ik eindelijk bereid was om wat dingen voor onze dochter te kopen. Maar alles moest wel zorgvuldig worden opgeborgen. Ik kon niet naar een leeg wiegje of een knuffel kijken, dat vond ik moeilijk. Dat associeerde ik met mijn zusje. Ik snapte ook dat ik me na 34 weken moest klaarmaken, dat wordt ook van je geëist door de verloskundige, maar ik wilde haar spullen niet zien. Pas na 41 weken begonnen de weeën. Precies zoals bij de geboorte van mijn zusje en mij het geval was geweest. Dat vond ik het spannendste moment van mijn zwangerschap. Maar gelukkig werd onze Jip kerngezond en springlevend geboren.

Ik vind het jammer dat we zo lang niet over mijn zusje hebben gepraat. Ik denk dat we van de geschiedenis over mijn zusje nog best wat kunnen leren over het praten over moeilijke dingen, want daar gaat mijn boek uiteindelijk over. Door wat ik over haar heb ontdekt en door de gesprekken die we thuis over haar hebben gevoerd, is mijn zusje toch meer een mens geworden. Een meisje van vlees en bloed dat is overleden vlak voordat ze werd geboren, en dat deel uitmaakt van ons gezin. Tot een paar jaar geleden stootte ik alle gedachten die ik aan haar had zo snel mogelijk af, omdat ik er ongelukkig van werd. Nu hoort ze gewoon bij mij.”

Lees ook: Zo gaat het nu met Yentl, de tweelingzus van Fabienne uit Over Mijn Lijk

Tekst: Ella Mae Wester. Foto’s: Marjolein Volmer. Visagie: Wilma Scholte.