Canva1 2021 09 16t134255.373

Esther werd verliefd kort na de dood van haar man

Vier jaar geleden verloor Esther (nu 43) haar man Martijn (toen 40) na een langdurig mantelzorgtraject. Midden in de rouw werd ze totaal onverwacht verliefd op Thijs (45). ‘De kunst is om te midden van de pijn het geluk te pakken als het zich aandient.’

Esther: “Op de sterfdag van mijn man Martijn, de dag voordat ik mijn huidige partner Thijs tegenkwam, liep ik mijn eerste hardloopwedstrijd: de Keppelrun. Ik wilde altijd al hardlopen, maar het lukte me nooit. Nu flikte ik het toch. Voor mij stond het symbool voor het afsluiten van mijn oude leven, en een nieuwe start. Vorig jaar liep ik de wedstrijd nog een keer, nu de tien kilometer. Vanwege corona werd hij digitaal georganiseerd en kon je virtueel je eigen medaille ontwerpen. ‘Voor jou’, liet ik erop zetten. En daarmee bedoelde ik zowel Martijn als Thijs, mijn twee mannen. Want je kunt van twee mannen houden, ook al is één er niet meer. Martijn draag ik altijd bij me; zijn as heb ik symbolisch op mijn kuit laten tatoeëren.”

Zware hersenkneuzing

“In 2007 kreeg ik een telefoontje. Martijn had een bedrijfsongeval gehad. Tijdens zijn werk in de bouw had hij een zware glasplaat tegen zijn hoofd gekregen en was hij uitgegleden op het dak waarop hij werkte. Hij leek niets ernstigs te mankeren, maar voor de zekerheid werd hij nagekeken bij de huisarts. Die constateerde een hersenschudding, en daarna mocht Martijn naar huis.
Martijn bleef hoofdpijn houden. Daarop stelde de huisarts een nekhernia vast. Een operatie volgde, maar zodra Martijn uit narcose kwam zei hij: ‘Ik voel me nog precies hetzelfde.’ Er volgde een traject van intakes en afwijzingen bij revalidatiecentra. Martijn benoemde als voornaamste klacht dat hij rust wilde, maar ja, zeiden de revalidatiecentra, het was daar geen rustoord. Uiteindelijk mocht hij toch zes weken komen. Die liepen uit tot zes maanden, waarna eindelijk de diagnose kwam: een zware hersenkneuzing, niet-aangeboren hersenletsel. En dat werd niet meer beter. Sterker nog: het was progressief. We waren 29 en 30, gelukkig getrouwd en hadden een dochter van vier. Nu had ik opeens een ernstig zieke man.
‘Mijn lichaam is mijn lichaam niet meer’, zei Martijn vaak. ‘Ik geef mezelf nog tien jaar.’ Zijn lijf was een batterij die langzaam leegliep en niet meer oplaadde. Hij hielp in huis en met de zorg voor onze dochter waar hij kon, maar de realiteit was dat hij maar vijftien minuten per dag kon functioneren. De rest van de tijd sliep hij, of lag hij plat door de hoofdpijn en het oorsuizen. Ik besloot mijn werk in een winkel te verruilen voor een baan in de thuiszorg, waardoor ik overdag voor onze dochter kon zorgen en ’s avonds, als zij sliep, kon werken.”

Geen rem meer

“Martijn ging steeds verder achteruit. Zijn geheugen liet hem in de steek en fysiek raakte hij steeds beperkter. De lichamelijke zorg voor hem was niet zo zwaar als de geestelijke, maar het lastigste was dat zijn karakter veranderde. De rem was van zijn emoties. Daardoor kon hij extreem blij zijn, maar ook extreem woedend of gespannen. Naarmate de tijd verstreek bleef steeds minder over van de man met wie ik ooit getrouwd was. ‘Je kunt me ook verlaten’, zei hij weleens. Maar geen haar op mijn hoofd die daaraan dacht. In voor- en tegenspoed. En we hadden een kind.

Voor onze dochter betekende een zieke vader dat ze letterlijk op haar tenen moest lopen. Martijn verdroeg niet veel prikkels, maar kinderen maken nu eenmaal geluid. Maar soms sprong hij zelf uit de band. Dan ging het volume van de radio op standje max en deden we lekker gek. Verder was onze dochter vooral bij vriendinnetjes of speelde ze buiten. Hoe ouder ze werd, hoe beter ze begreep dat papa ziek was. Ze werd gedwongen volwassen te worden, want ik was er niet – ik moest nu de kost winnen en tegelijkertijd mantelzorgen. Martijn kreeg verschillende uitkeringen, maar die waren minder dan wat hij ooit verdiende. Gelukkig konden we in ons huis blijven. Onder werktijd mocht ik een opleiding volgen tot verpleegkundige. Die brak ik af op het moment dat Martijn zo ziek was, dat hij tot euthanasie besloot – negenenhalf jaar na de diagnose.”

Waardig sterven

“Ik zag het aankomen. Hij vermagerde, raakte incontinent. Kreeg een soort epileptische insulten waarbij hij soms uren buiten westen was – ook ’s nachts. De angst dat hij er een keer niet meer uit zou komen, was vreselijk. Zowel voor hem als voor mij.
Martijn was enorm sociaal, een gezelligheidsdier. Hij vond het erg dat hij de rol van vader, partner, vriend en zoon niet meer kon vervullen. En zo werd ons wereldje steeds kleiner. Dit kon niet langer. Hij wilde waardig sterven. Onze dochter en mij ons leven teruggeven, zoals hij zei.
En zo besprak hij met onze dochter, op haar dertiende, dat hij een euthanasietraject wilde starten. Op de dag na kerst 2016 belde hij zelf de huisarts om de levenseindekliniek in te schakelen. Zijn wens was te sterven op zijn verjaardag, in februari 2017. Maar euthanasie regel je niet zomaar, en uiteindelijk werd het 9 juni. Bij ons thuis, in het bijzijn van onze dochter en mij.
Voor elke mijlpaal van onze dochter die hij zou missen – examens, rijbewijs, haar huwelijk – had hij nog kaarten geschreven. En zijn uitvaart had hij zelf geregeld, tot in de kleinste details. Samen met onze dochter beschilderde hij zijn eigen kist. En er moest een luxe feest komen, met soep en kroketten, op de locatie waar we ook ons twaalfeneenhalfjarig huwelijk hadden gevierd. Proostend op het leven. De hele buurt liep uit, iedereen was er. Daar ben ik tot op de dag van vandaag dankbaar voor.”

Onmenselijke tweestrijd

“Jaren had ik op de automatische piloot geleefd. Óverleefd. En nu was daar opeens dat gat. Doodmoe was ik, ik kon niet meer. Vóór Martijns dood had ik al mijn vrije dagen opgenomen om er zeven maanden fulltime voor hem te kunnen zijn, maar nu moest ik na zeven weken weer aan het werk. Voor mijn dochter zorgen. Dóór. Mijn rouwproces was eigenlijk al jaren eerder begonnen, op het moment dat Martijn het ongeluk kreeg. In zekere zin leefden we, leefde ik, toe naar zijn afscheid. Dus naast het overweldigende verdriet om zijn overlijden, na 23 jaar samenzijn, voelde ik ook opluchting. Al duurde het jaren voordat ik dat over mijn lippen kreeg. Omdat het een taboe is, en vooral omdat ik het mezelf enorm aanrekende.
Thijs liep ik tegen het lijf liep op de kermis. Ik kende hem van vroeger, want met zijn toenmalige vriendin had hij het eerste huis van Martijn en mij gekocht. Er kwam nog weleens wat post voor ons bij hen binnen. Kort voordat ik Thijs weer tegenkwam, pakweg een jaar na Martijns dood, was ik al even aan het daten geslagen. Ik wilde weten of ik het kon. Of ik eraan toe was. Wilde met mijn kop in de wind het leven voelen. Mijn dochter vond het verschrikkelijk, maar ik vond het belangrijk er wel eerlijk over zijn. Het was meer tijdverdrijf dan zoeken naar liefde. Ik was er ook al snel weer klaar mee; de datingmarkt blijkt vergeven van ongeschikte mannen. Maar tussen die mannen, op een van de datingsites, stond ook Thijs. Die was dus blijkbaar ook net single.
Op de kermis wisselden we maar een paar woorden, en die avond stuurde ik hem een Facebook-verzoek. Daarop raakten we aan het appen – en nu zijn we twee jaar samen, als een stelletje pubers zo gelukkig. In het begin voelde ik me vreselijk schuldig. Daar kon ik met mijn psycholoog en vriendinnen gelukkig goed over praten. ‘Je moet Martijn gaan loslaten, Es’, zeiden ze. Maar dat was ongelooflijk moeilijk. Martijn had ons heel goed achtergelaten, zodat mijn dochter en ik in ons huis konden blijven wonen zonder dat ik me daarvoor over de kop hoefde te werken. Iets veranderen in dat huis, zoals de aanwezigheid van een nieuwe partner, voelde als verraad. Tegelijkertijd dacht ik: ik ben 41, ik heb nog een heel leven voor me, dat moest ik leven. Die tweestrijd was onmenselijk.”

Kiezen voor geluk

“Niet iedereen begreep dat ik zo snel – in de ogen van buitenstaanders – aan een nieuwe relatie begon. Dat snap ik wel: voor de meeste mensen begon het rouwen pas met de dood van Martijn. Ik was al veel verder. Thijs begrijpt me wanneer ik verdrietig ben en geeft me daar de ruimte voor. Mijn trouwdag, Martijns sterfdag, verjaardagen, Vaderdag… dat blijven moeilijke momenten. En soms overvalt het verdriet me zomaar uit het niets.
Thijs heeft geen kinderen, dat houdt het ongecompliceerd. En we wonen niet samen, ik heb de ruimte voor mezelf nog keihard nodig. Bovendien wil ik mijn dochter eerst laten zien dat deze relatie serieus is, en haar haar draai laten vinden – al accepteerde zij Thijs al snel. Vanaf het begin maakte hij haar duidelijk: je hebt al een vader, die plek zal ik nooit innemen, maar ik zal er altijd voor je zijn. Nu zweren ze regelmatig tegen me samen.
Thijs is nuchter en relaxed, en daar hebben we veel steun aan. Samen zijn we naar de plek van Martijns ongeluk geweest. De plek waar ons leven voorgoed veranderde. Thijs wilde daar graag een beeld bij vormen en dat was voor mij zo fijn. Ik voelde me veilig, geborgen en gerespecteerd, zelfs al stonden we op zo’n beladen locatie. Met Thijs leer ik het verleden loslaten en vind ik steeds vaker stukjes van mezelf terug die ik al jaren kwijt was. Ik leer mezelf steeds weer een beetje beter kennen. Ontmoet nieuwe mensen, ben afgevallen, durf te kiezen voor mijn geluk. Eigenlijk gaat het heel goed met ons. Soms zie ik mensen die tien jaar na de dood van een geliefde nog niet verder kunnen met hun leven. Dat vind ik zo zonde, want zeker als je zo jong bent, of zelfs nog jonger bent dan ik, doe je jezelf tekort. Rouw en liefde, verdriet en geluk gaan samen. De kunst is om te midden van de pijn, het geluk te pakken als het zich aandient.”

Tekst: Jorinde Benner
Foto: Bart Honingh