
Vrouwen over hun bijzondere bijnaam: ‘Ze noemen me de stinkosaurus’
29 juli 2025
Je aanstaande die bij de juwelier uitlegt waarom hij je ‘aapie’ noemt maar ook ‘de vrouw die eigenhandig de brand bluste’: deze lezeressen komen op een bijzondere manier aan hun bijnaam.
‘Op Schiphol riep hij ‘Otilia!’ en ik sprong in zijn armen’
Odette (34): “Stapelverliefd was ik op Pieter. Continu vergat ik te eten en elke dag was ik wel een paar keer mijn sleutels kwijt. Ik herkende mezelf niet meer. Dit was ware liefde! Na twee intense datemaanden moest ik voor mijn werk – ik ben journalist – op een persreis naar Griekenland. Normaal ben ik daar dol op en sta ik vooraan, maar dit keer miste ik Pieter vreselijk. Niets smaakte me en niets was leuk. Zou Pieter mij ook zo missen? Tien dagen later zag ik hem op Schiphol. ‘Otilia!’ riep hij en hij spreidde zijn armen zodat ik erin kon springen. Ik gaf hem de sleutelhanger van het beschermende boze oog; het souvenir dat ik voor hem had gekocht.
De rest van de dag bleef hij me Otilia noemen, inclusief een belachelijk Grieks accent. Hij had me zo ‘gemistos’ en wilde ik misschien ergens een ‘koppos koffiannis’ drinken? Ik vond hem grappig. Ik was zo blij hem weer te zien dat ik me alles liet welgevallen. We zijn nu negen jaar samen, en telkens als Pieter vrolijk is of als ik hem verras met een leuk uitje of een etentje in een Grieks restaurant, valt hij weer urenlang terug in zijn gekke brabbeltaaltje. Dan geeft hij me een ‘knuffelios’, neuriet hij de sirtaki en drinkt hij ‘jus-de-ouzo’. En totdat we gaan slapen, ben ik weer zijn eigen Griekse Otilia.”
‘In de snackbar begon iemand naar me te tjilpen’
Esther (55): “Het waren de jaren tachtig. Alles was fluor en fel. Roze rolschaatsen, oranje horlogebandjes en pimpelpaarse beenwarmers. Ik was veertien en ging helemaal op in die tijd van Madonna en U2. Het kostte me wekenlang zeuren, maar uiteindelijk kreeg ik van mijn ouders het felbegeerde maar peperdure zomerjack van O’Neill, hét merk in die tijd. Het was knalgeel en ik voelde me de koningin met mijn hippe jas boven mijn rode slobberlaarsjes. Apetrots ging ik ermee naar school. Daar oogstte ik bewonderende blikken. Die eerste dagen sliep ik nog net niet in die jas.
Alles veranderde toen ik in de plaatselijke snackbar op een bestelling wachtte. Iris, een oud-klasgenootje van de lagere school begon naar me te tjilpen. Ik begreep er niets van. Twee dagen later fietste ik naar mijn voetbaltraining en ja hoor, dezelfde Iris, dit keer met haar kornuiten, tjilpte in koor naar me. ‘Kanariepietje’ riepen ze er dreinend achteraan. ‘Laat je niet kennen’, troostte mijn moeder. Maar ik hoefde maar naar de bakker te fietsen of bij de bushalte te staan en het tjilpen begon weer. Ik voelde me achtervolgd. In mijn dromen hoorde ik hun stemmen. ‘Kanááááriepietje.’ In tranen hing ik de jas in mijn kast, maar ik werd nog jaren nagetjilpt.
Op mijn achttiende ging ik op kamers in een grote stad en was ik van mijn plaaggeesten en bijnaam verlost. Pure jaloezie, weet ik nu. Maar het doet me nog steeds zeer dat ik die peperdure jas waar ik zo gelukkig van werd, na een paar weken nooit meer heb gedragen.”
‘Vijfentwintig jaar later ben ik nóg niet van die naam af’
Meryam (52): “Het was op mijn moeders vijftigste verjaardag. Ik was zevenentwintig en woonde samen met Bert, net zo’n grote huismus als ik. In de weekenden bleven we graag thuis. Bert tuinierde en ik experimenteerde met cakes en taarten. ‘Ik maak jouw verjaardagstaart’, beloofde ik mijn moeder. En geloof me, de tiramisutaart was fantastisch geworden. Op een antieke glazen taartschaal nam ik hem op schoot mee de auto in. ‘Laat hem maar eens zien!’ riepen mijn ooms en tantes en mijn moeders vriendinnen in koor. En dus liep ik een rondje door de woonkamer om te pronken met mijn kunstwerk. Toen ik naar de keuken wilde lopen, hield ik het plateau in de ene hand. Met mijn andere sloot ik de tussendeur, waarbij ik niet op de taart lette. Die gleed tegen de deur en zakte vervolgens heel langzaam omlaag. Overal zat room. Op de deur, op het tapijt. Op de dorpel. Toen ik alles had gepoetst en de deur sloot, verscheen via de onderkant weer een nieuwe streep op het tapijt. Ik kon wel janken. ‘Tira-mispoes’ grapte een tante. Op mijn moeders vijftigste verjaardag aten we inderhaast gehaalde bakkerssprits bij de koffie. En nog steeds, elk jaar opnieuw en opnieuw, op elk feestje of trouwerij, word ik tot vervelens toe aangesproken als Tiramispoes. Zelfs mijn kleine neefje noemt me Tante Tiramispoes.
Dit jaar wordt mijn moeder vijfenzeventig. Ik bakte in de tussenliggende vijfentwintig jaar honderden prima taarten Maar ik hoef haar woonkamer maar binnen te stappen en daar is de Tiramispoes weer. Ik vrees dat ik nooit meer van die naam afkom.”
‘Bij die wildvreemde vent begon hij over mijn bavianenhaar’
Sheila (59): “Ik dacht dat ik mijn ware liefde nooit meer zou vinden, maar na twee verbroken verlovingen ontmoette ik Harald bij mijn kookclub. Hij was lief, goedaardig en grappig en ik kon heerlijk bij hem schuilen. Als ik verdrietig was, rolde ik tegen hem aan en krulde mezelf op terwijl hij door mijn haren kroelde. Ik noemde hem mijn knuffelaap. Hij kuste mijn korte zwarte koppie en zei dan plagend dat ik zo’n heerlijk zacht ‘bavianenhaar’ had.
Na vier jaar dikke verkering kreeg ik een huwelijksaanzoek. Bij de juwelier zochten we trouwringen uit. ‘Welke inscriptie wilt u erin?’ vroeg de beste man. In die chique zaak vol hotemetoten met diamanten en parelcolliers, ging Harald nogmaals op zijn knieën en riep: ‘Doe maar Aapie.’ Ik voelde me vreselijk opgelaten toen hij bij die wildvreemde vent over mijn bavianenhaar begon. Maar het werd nog erger. Drie weken later, op onze trouwreceptie, gaf Harald me met veel bombarie een pakje. Het was romantisch bedoeld, maar toen ik het gouden bedeltje in de vorm van een baviaan uitpakte, vond ik het een flutcadeau. Een kinderding. En hoe leg je een gouden aap uit aan al je trouwgasten?
Inmiddels hangen er vier bedeltjes aan de armband. Elk jaar op onze trouwdag geeft Harald me een nieuwe. Nog steeds schuil ik bij hem op de bank en kroelt hij door mijn ‘bavianenhaar’ en dan zegt hij dat ik altijd zijn Aapie blijf.”
‘Het valt me niet eens meer op dat iedereen me Peanut noemt’
Linda (49): “Ik denk dat elke Linda weleens ‘Linda Pinda’ is genoemd. Het hoort er blijkbaar bij. ‘Woorden doen geen pijn’, troostte mijn moeder me als ik weer eens stampvoetend thuiskwam. Waarom heette ik geen Charlotte of iets anders speciaals? Linda Pinda was net zo voor de hand liggend als Elsje Fiederelsje en Peter Uitvreter.
Het was mijn zus die het Pinda-verhaal echter naar een heel ander level bracht. Ze is een paar jaar ouder dan ik en zat in de brugklas, waar ze al Engelse les kreeg. Omdat ze merkte dat ik gebukt ging onder de naam Linda Pinda en er niet veel andere of lieve woorden op mijn naam rijmen, is ze mij Peanut gaan noemen. En kijk, dat klonk ineens veel vriendelijker. Omdat mijn zus het zei, vond ik het zelfs schattig. Ik ging alles sparen van de gele M&M-snoepjes, de versie met pinda. Ik had er plastic poppetjes van, een baseball cap en zelfs een nietmachine. Mijn zus’ vertederende Peanut is inmiddels geëvalueerd. In huiselijke kring noemt iedereen mij al decennialang Peanut. Het valt me niet eens meer op. Als mijn broer en zus over mij praten bij mijn ouders, hebben ze het ook altijd over Peanut. Elk jaar met Sinterklaas krijg ik van degene die mijn lootje heeft getrokken een mega-zak gele M&M’s. Mijn bijnaam is in onze familiesfeer inmiddels gewoon mijn naam geworden. En ik vind het maar al te leuk!”
Bibian (31), bijnaam: Bibelotje
“Vanaf dat ik het concept ‘namen’ begreep, ben ik dol op de mijne. Ik ken ook geen enkele andere Bibian. Mijn vriendinnen noemden mij ook braaf Bibian of afgekort ‘Bieb’. Dat vond en vind ik prima.
Ik was een jaar of achttien en woonde nog thuis, toen een klasgenoot me op een bloedhete dag wilde uitnodigen om ook naar de ijssalon te komen. Mijn vriendinnen zaten al daar. In de tuin hoorde ik mijn telefoon niet. ‘Bel even het vaste nummer,’ opperde mijn bestie. ‘Is Bieb thuis?’ vroeg mijn klasgenoot toen mijn moeder opnam. ‘Het is Bibian,’ verbeterde mijn moeder. Geen Bieb. Zo heb ik haar niet genoemd. Het is Bi-bi-an.’ Ze spelde het nog even helemaal uit. Om vervolgens de hoorn naast de telefoon te leggen en in de keukendeur, op gehoorafstand, de tuin in te schreeuwen. ‘Bibelotje! Telefoon!’ Mijn moeder gebruikt die naam al sinds mijn vierde. Het is haar koosnaampje voor mij en het voelt als zeer privé. Maar juist omdat ze mijn klasgenoot zo schoolmeesterachtig verbeterde, vond iedereen het hilarisch. Vanaf die dag ga ik door het leven als Bibelotje. En ik vind het vreselijk. Als ik de naam hoor, lach ik als een boer met kiespijn. Bibelotje is een running gag geworden. Als ik in de kroeg bij de bar afreken of een café binnenloop, is er altijd wel iemand die het niet kan laten. Ik neem mijn moeder niets kwalijk, maar wat háát ik die ene dag dat ze me totaal onbedoeld zo voor schut zette.”
‘Ineens stond de hele telefooncel in lichterlaaie’
Marianne (63): “Ik was een recalcitrante puber. Droeg de docent de klas op dat we moesten gaan zitten, dan plofte ik demonstratief op zijn lessenaar. Moesten we bij biologie een koeienoog ontleden, dan jatte ik er een mee en stopte die in de jaszak van een pestkop. Ik denk dat het een soort overlevingsmechaniek was. In die periode ontdekte ik dat ik op vrouwen viel. Omdat er toen nog geen internet was, wist ik totaal niet wat ik met mijn gevoelens aan moest. Omdat ik praatjes wilde voorkomen, nam ik een stoere houding aan.
Tijdens een carnavalsfeest in ons dorp, ik was vijftien, zag ik in de feestzaal her en der gelegenheidsstelletjes zoenen. Allemaal hetero. Ik vluchtte naar buiten. Schopte tegen prullenbakken en tekende in bushokjes met mijn zwarte gothic lipstick doodshoofden. Toen ik in een telefooncel twee oude pizzadozen ontdekte, stak ik ze aan met mijn aansteker. Voordat ik het doorhad, stond de telefooncel in lichterlaaie. Geschrokken trapte ik het vuur uit en verstopte me de rest van de carnaval thuis onder de dekens. Wat ik niet wist, is dat een klasgenoot me had gezien. Vanaf die dag ging ik door het leven als El Fuego, Spaans voor ‘het vuurtje’. Via via ging het verhaal rond en per versie werden de vlammen hoger. Mijn klasgenoten vonden me stoer omdat ik een brand had uitgetrapt met mijn kistjes. Intussen ben ik gelukkig en heb ik een fijne relatie met een lieve vrouw. Maar nog steeds ben ik voor mijn dorpsgenoten El Fuego: de vrouw die eigenhandig een brand bluste. Het is een geuzennaam geworden.”
‘In het begin gaf ik een winderige hond de schuld’
May-Lynn (24): “Ik woon nog thuis. Hoe hard ik het ook probeer, het lukt me niet om een eigen huis te kopen of betaalbaar appartement te vinden. Gelukkig heb ik lieve ouders en ben ik van harte welkom. Ook mijn oudere broer woont nog thuis. Dat gaat allemaal prima. Onze ouders geven ons veel privacy. De enige regel is dat wanneer we thuis zijn rond etenstijd, we samen eten. Met een bord voor de tv zitten of alleen op je kamer eten is geen optie.
En daar wringt de schoen. Mijn vader is dol op uien. In de goulash. Als soep. Uienquiche. Of gewoon een berg uien in een stoofpot. Op zijn verjaardag eet hij ze zelfs gevuld met gehakt. Als ik eerlijk ben, vind ik ze overheerlijk. Dat zit vast in de familie.
Het venijn zit hem in de staart. Oftewel, de plek waar mijn staart zou groeien als ik die had. Want ons hele gezin is door die uienliefde behoorlijk winderig. En heel eerlijk: na een lange dag heb ik geen zin om ook nog eens voor mezelf te koken.
Het probleem is mijn werk. Ik ben dierenartsassistente. Het eerste half jaar dat ik in de kliniek werkte, kon ik bij een verdwaalde scheet nog makkelijk de schuld geven aan een winderige hond of stinkadem van een fret. Maar uiteindelijk merkte ik dat ik achter mijn rug ‘De Stinkosaurus’ werd genoemd. Die allereerste keer deed dat even pijn, maar omdat mijn collega’s schatten zijn, beklijfde de naam. ‘Heb je weer staan stinken?’ vragen ze weleens als ik achterin bij de hokken dieren verzorg en ‘ventileerde’. We lachen erom. En ik maak het goed door regelmatig diensten van mijn collega’s over te nemen op zon- en feestdagen. Bovendien: een Stinkosaurus is een heel bijzonder dier in een dierenkliniek, nietwaar? Ik eet er geen ui minder om.”
Foto: Getty Images
Meer Vriendin? Volg ons op Facebook en Instagram. Je kunt je ook aanmelden voor onze wekelijkse Vriendin nieuwsbrief.
Uit andere media