Els

Els overleefde een schipbreuk: ‘Acht uur lang zwom ik door kolkend water’

In 2014 wist Els (30) een schipbreuk bij Indonesië te overleven door naar een eiland te zwemmen. Ze schreef er een boek over: Geen zee te hoog. “Ik heb geleerd meer op mezelf te vertrouwen.”

Zes jaar geleden stapte Els op het Indonesische eiland Lombok aan boord van een boot. Samen met twintig andere toeristen zou ze in vier dagen naar Komodo varen. Maar toen ze de boot zag, had ze geen goed gevoel. Els: “Ik had eigenlijk een zeilboot verwacht, maar dit was een houten motorboot die heel basic en simpel was. Toen ik aan boord ging, merkte ik dat de bemanning niet echt de leiding nam, we werden meteen een beetje aan ons lot overgelaten.” Er was niet veel eten en drinken aan boord. “We kregen alleen ontbijt, lunch en avondeten, voor snacks of een biertje hadden we zelf moeten zorgen. De andere toeristen hadden dat trouwens wel begrepen. Het was misschien naïef van mij dat ik me niet echt had ingelezen over de boottocht. Ik had alleen twee flesjes water mee.”

Op de eerste avond had de groep net gegeten toen er iets misging. “Ik lag op het dek en voelde opeens een harde klap. Daarna lagen we stil. Toen ik overboord keek, keek ik direct op het koraal. Het was daar heel ondiep, we waren vastgelopen op het rif. De anderen deden daar vrij lacherig over, die appten hun familie over wat er was gebeurd. Maar ik dacht: je zou toch verwachten dat een kapitein weet hoe de vaarroutes lopen, hoe kunnen we nou op een rif varen? Het gaf me een gek onderbuikgevoel.” Een van de andere toeristen had hetzelfde gevoel. De Nieuw-Zeelandse Gaylene ging checken of er reddingsmiddelen aan boord waren. “Zij had wel door dat ik me ongerust maakte, dus toen ze wat reddingsvesten vond, gaf ze mij er alvast een. Dat gaf me een veilig gevoel.” Maar apparatuur om anderen te waarschuwen, vond Gaylene niet.

“Onze gids, die ook aan boord was, belde met zijn mobiel naar een boot van dezelfde maatschappij die onderweg was. Die heeft ons uiteindelijk van het rif getrokken.” De boot kon weer verder.

De boot zonk!

De dag daarna, ze voeren inmiddels op open zee, zetten er ’s avonds hoge golven op. “Onze boot beukte met volle kracht en veel lawaai op die megahoge golven. We hadden al een paar keer gevraagd of de kapitein rustiger kon varen, maar daar luisterde hij niet naar. Ik voelde me zeeziek en totaal niet relaxed.” Rond elf uur ’s avonds viel opeens een van de motoren stil. “Eerst dachten we dat de bemanning toch naar ons had geluisterd. Tot de andere motor ook uitviel. Toen voelde ik wel dat er iets niet klopte.” En intussen had niemand meer bereik op zijn telefoon.De boot maakte snel water. “In het ruim was een gat ontstaan door de aanvaring van de dag daarvoor. Daar stroomde het water het ruim in.” De groep probeerde eerst nog te hozen, maar algauw bleek dat dat geen zin had. “Er was een reddingsbootje aan boord, een klein aluminium sloepje waarin zes mensen pasten, zonder motor of peddels. De boot waarop we voeren, was duidelijk niet berekend op zo’n rampscenario als dit. Zo gaat dat daar gewoon, je kunt niet verwachten dat het net zo veilig is als in Nederland. Je moet als toerist de afweging maken of je dat risico wilt nemen. Maar in de praktijk stap je vaak gewoon op zo’n boot en hoop je maar dat het goed gaat.”In dit geval ging het niet goed. De boot zonk al snel. De groep toeristen lag in het donker in de golven, midden op zee. Een aantal mensen zat in het reddingsbootje, de rest hield zich eraan vast, af en toe wisselden ze. “Ondanks mijn reddingsvest moest ik moeite doen om niet kopje onder te gaan. Ik vond het heftig dat we de nacht nog in moesten. Er stond een koude wind, je kon niets zien en je weet niet wat er onder je zwemt, maar ik wist dat er in Indonesië haaien waren.” Els had in al die tijd bovendien geen enkele andere boot gezien. “Niemand zou voorlopig ook naar ons op zoek gaan, want we zouden vier dagen onderweg zijn.”

Sprankje hoop

Toen de volgende ochtend de zon opkwam, zag de groep in de verte een eiland. “Voor mij betekende dat hoop. Het feit dat je naar dat eiland toe zou kunnen, hoever het ook was, gaf me het gevoel dat ik dit zou kunnen overleven.” Binnen de groep werd overlegd: wat nu? Ze probeerden het bootje in de richting van het eiland te duwen. Maar zonder peddels was er nauwelijks beweging in te krijgen. Els wilde naar het eiland zwemmen, maar daar wilde de rest niets van weten. “Ik bedacht wat mijn overlevingskansen zouden zijn als ik bij de boot zou blijven of naar het eiland zou zwemmen. Eigenlijk hadden beide opties geen kans van slagen. Maar ik wist dat ik een tweede nacht in die koude wind niet zou overleven. Ik zou het waarschijnlijk ook niet halen om naar het eiland te zwemmen, maar dan deed ik in ieder geval iets. Ik besloot om weg te zwemmen, samen met degenen die dat wilden. Ik lag in het water naast Gaylene. Ik keek haar aan en vroeg: ‘Wat zullen we doen?’ Waarop Gaylene zei: ‘Let’s swim.’ Het was niet echt iets wat we overlegden. Al snel waren we honderden meters bij de anderen vandaan. Bertrand, een Fransman, en twee Duitse meisjes zwommen met ons mee.”

De eerste uren leek het eiland veel te ver weg om ooit te kunnen bereiken. “Ik was ervan overtuigd dat hier in zee een einde aan mijn leven zou komen. Daar had ik me al bij neergelegd.” Tot Els tóch het eiland dichterbij zag komen. De zon ging op dat moment alweer bijna onder. “We waren ’s ochtends vroeg vertrokken, we moeten acht uur of misschien wel langer hebben gezwommen. We waren bijna bij het eiland toen de stroming ineens anders werd. We moesten met al onze kracht door het kolkende water heen zwemmen om er te komen. Gaylene moedigde me aan. Er kwamen krachten in me naar boven waarvan ik niet wist dat ik ze had. Ik had geen pijn in mijn armen of benen, het voelde bijna alsof ik buiten mijn lichaam trad. Pas toen we op dat eiland aankwamen en ik weer op mijn benen stond, voelde ik de verzuring. Ik kon bijna niet meer lopen.”

Onbewoond eiland

De drie anderen die met hen waren meegezwommen, waren ze kwijtgeraakt. En er was nog een tegenvaller: het eiland bleek onbewoond. “We voelden ons ineens heel erg aan ons lot overgeleverd. Maar ik was ook zó blij dat ik uit het water was. We waren koud geworden door de zee, dus trokken snel onze kleren uit om ons op te warmen aan de laatste zonnestralen.” Op het eiland was geen drinkwater. Wel vonden ze een paar lege plastic flessen. Gaylene bedacht dat ze misschien in de flessen konden plassen om hun eigen urine te drinken. “Zo kregen we toch wat vocht binnen. Als ik daar nu aan terugdenk, denk ik: dan moet je duizend stappen nemen, om dát te doen. Maar ja, dat deden we gewoon. Ik voelde me veilig bij Gaylene, zij gaf mij rust en vertrouwen. Ik wist: als ik haar volg, doe ik in ieder geval het beste wat ik kan doen.”

De zon ging onder. “We waren hartstikke moe en vonden een kuil op het strand waarin we konden slapen. Gaylene zei dat we het beste vlak bij zee konden blijven zodat we konden zien of er boten langskwamen. We waren beiden erg verbrand, dus we waren een soort kacheltjes voor elkaar. We lagen lepeltje-lepeltje. Ik heb nog best oké geslapen.” De volgende ochtend kwam een cruiseboot voorbijvaren. Maar helaas, die voer door. “Even later kwam die boot terug. Ze hadden ons zien zwaaien, maar dachten dat we lokale bevolking waren. Tot ze verder op het eiland de Fransman en de twee Duitse meisjes zagen, die daar aan land waren gekomen. Toen zijn ze toch gaan kijken en pikten ons op. Op het moment dat ik doorkreeg dat we werden gered, was ik zó blij en emotioneel. Ik besefte dat mijn leven gewoon doorging, dat ik naar huis mocht. Ik moest ontzettend huilen en heb wel honderd keer tegen de mensen van die boot gezegd dat ik ze zo dankbaar was.”

Geen nachtmerries

Drie dagen nadat ze was gered, was Els weer thuis, in Nederland. Ze had inmiddels gehoord dat de andere passagiers van de boot ook waren gered – op twee Spaanse mannen na, die ook naar het eiland zwommen, maar helaas zijn verdronken. Een week daarna zat Els weer in de collegebanken om haar studie geneeskunde af te maken: “Het leek me het beste om mijn leven meteen weer op te pakken.” Maar inmiddels heeft ze een succesvolle carrière als professioneel triatlete. Tijdens haar studie ontdekte ze dat ze daar talent voor had. Een triatleet zwemt eerst 3,8 kilometer, fietst vervolgens 180 kilometer en rent daarna een marathon.

Nachtmerries over wat haar is overkomen, heeft ze nooit gehad. “Alleen als ik tijdens een triatlon tijdens ruig water in zee zwem, voel ik me soms angstig. Maar dan zeg ik tegen mezelf dat er nu zo veel mensen om me heen zijn die het zien als ik in nood ben, dat er deze keer niets kan gebeuren.”

Talent ontdekt

De schipbreuk heeft Els voorgoed veranderd. “Ik heb geleerd meer op mezelf te vertrouwen. Wij zijn als mens zo krachtig, we kunnen lichamelijk en mentaal zo veel aan. En ik ben nog steeds elke dag zo dankbaar dat ik leef. Ik probeer in het moment te leven en van elke dag te genieten. Dingen die ik eng vind, doe ik juist sneller dan vroeger. Dat is ook waarom ik triatleet ben geworden in plaats van arts. Ik had talent voor de triatlon, ik wilde dat graag en ik dacht: als het misgaat, heb ik het in elk geval geprobeerd. Grijp je kansen, dat is hoe ik nu leef. Als andere mensen ook een drang hebben om iets te doen wat ze niet durven, hoop ik dat ze door mijn verhaal denken: ik ga er gewoon voor. Het leven is te kort om de dingen te laten die je graag wilt.”

Lees ook: Annette overleefde als enige een vliegtuigcrash: ‘Soms wenste ik dat ik ook was overleden’