Canva1 2022 05 09t092244.817

Mariël werd geadopteerd door laagbegaafde ouders

Haar laagbegaafde adoptieouders lieten Mariël (39) vrijwel dagelijks weten dat ze niet aan de verwachtingen voldeed. Het pleeggezin waar ze terechtkwam bleek haar redding. “Ik was een eenzaam meisje met een gebroken hart.”

“Ik was vier maanden oud toen ik naar Nederland kwam. Mijn adoptieouders konden geen kinderen krijgen en de kerk heeft ze financieel geholpen mij naar Nederland te halen. De kerk beloofde naast financiële steun, ook geestelijke hulp. ‘Wij staan hierachter’, was de boodschap.
Ik merkte al heel jong dat het er bij ons thuis anders aan toeging. Als ik na school wilde spelen, gebeurde dat altijd bij andere kinderen thuis. ‘Neem haar maar mee. Ze mag ook blijven eten hoor’, zei mijn adoptiemoeder dan tegen die andere ouders. Als ik haar maar niet te veel last zou bezorgen, dat was me al snel duidelijk. Ze zei het ook letterlijk: dat ze me achteraf toch liever niet had gehad. Ik had mijn ouders en de kerk een hoop geld gekost en dat bedrag niet waargemaakt. Toen ik nog heel klein was, had ik nog geen besef van de impact van die woorden. Ik was heel duur geweest, werd mij vrijwel dagelijks gezegd. Ik vond dat nogal wat.”

Witte macaroni

“Mijn adoptiemoeder bleef vaak tot half twaalf op bed liggen. Ik was dan allang opgestaan en liep in mijn eentje in mijn pyjamaatje wat rond door het huis. Ik ging lang niet altijd naar school. Mijn adoptievader nam mij dan mee naar zijn werk op een sociale werkplaats. Dan zei hij dat ik vakantie had. Of een vrije dag. In die eerste jaren liet de school dat toe. Niemand greep in.
Kleding kreeg ik van mijn neefjes en nichtjes, ik liep er wat dat betreft altijd keurig bij. Maar eten was er amper. Ik kan me herinneren dat ik heel vaak tussen de middag en in de avond witte macaroni kreeg: macaroni zonder saus. In de ochtend kreeg ik hooguit een plakje snijkoek. Boterhammen at ik alleen als ik tussen de middag bij andere kinderen thuis was. Mijn ouders aten niet of ze aten een gevulde koek. Daar kreeg ik dan nog geen hapje van.
Als ik op de bank sprong of een keer door het huis rende, werd mijn moeder woest. Ze hield niet van rommel, ook niet van de rommel die je op tafel hebt als je een legpuzzel maakt. Het is meerdere keren gebeurd dat ze, als ik een puzzel maakte, met haar hand over tafel maaide en de puzzelstukjes door de kamer smeet. Ik maakte zooi en dat wilde ze niet. Ik was altijd bang dat ik een klap zou krijgen. Ze kon mij zomaar slaan.”

Ontzettend eenzaam

“Ik was ontzettend eenzaam, ondanks dat ik op school wel vriendinnen had. Op m’n zevende vond ik ergens in huis mijn Indiase paspoort. Ik heb toen mijn schooltas gevuld met wat kleren en een knuffel en besloot terug te gaan naar waar ik vandaan kwam. Ik was nog te jong om te beseffen dat je daar geld voor nodig hebt en dat je op die leeftijd zo’n besluit helemaal niet kunt nemen. Ik wilde vooral weg uit het huis waar ik geen warmte en geen welkom voelde.
Mijn adoptievader deed wel zijn best mij liefde te geven, maar hij kon niet tegen mijn adoptiemoeder op. Hij sloeg haar uit pure frustratie. En zij sloeg mij dan weer. Ik was negen toen de buren Jeugdzorg inschakelden. In eerste instantie werd de kerk erbij gehaald: zij zouden immers een oogje in het zeil houden. Een ouderling drukte me op het hart niet zo lastig te zijn. Ik moest beter voor mijn ouders zorgen, zei de man die met mij sprak. Dat mijn ouders mij soms een paar uur in de schuur opsloten om even van me af te zijn, vertelde ik niet. Dat durfde ik niet – ik wilde ze ergens ook nog beschermen.”

Een moeilijk kind

“Uiteindelijk zette Jeugdzorg maatschappelijk werk in en kwam naar boven dat mijn ouders laagbegaafd waren. De adoptie werd in twijfel getrokken en ik werd preventief ondergebracht in dagpleegzorg bij twee heel lieve mensen met nog een stel andere kinderen, vlak bij ons in de buurt. Ineens werd ik geknuffeld. Mijn pleegouders toonden affectie, iets wat ik helemaal niet kende. Ik moest daaraan wennen. Het was gezellig in het pleeggezin, zo met broertjes en zusjes. Als ik ’s avonds weer naar huis moest, was ik volledig van slag. Ik wist nu hoe het ook kon. Thuis werd daardoor voor mij nog minder leuk dan het al was.
Op m’n elfde kreeg ik in de ochtend van mijn adoptieouders uit het niets te horen dat ik definitief in het pleeggezin zou gaan wonen. Weer werd mij gezegd dat ik het geld dat ik gekost had gewoon niet waard bleek. ‘Je bent lastig. Je bent een moeilijk kind’, zei mijn moeder. Ik raakte in paniek. Ik had het dan wel heel fijn bij mijn pleegouders, maar ik wilde mijn adoptieouders niet teleurstellen. Ik deed zo mijn best een geweldig kind voor ze te zijn, maar blijkbaar was dat toch niet gelukt. ‘Sorry, sorry, ik wil het goedmaken’, huilde ik. Ik schaamde me zo. In paniek sloeg ik met mijn hoofd tegen een muurtje aan. Ik kon niet duidelijk maken hoeveel spijt ik had. Het schuldgevoel dat ik had was enorm.
Mijn ouders hielden voet bij stuk en mijn pleegmoeder kwam me ophalen. Drie dagen lang zat ik angstig op een stoel en kwam ik er alleen af als zij naar het toilet of de keuken liep, dan ging ik met haar mee. Ik was ongelooflijk bang voor alles; voor mezelf, voor het leven, voor wat er nog komen zou. Ik was het kwijt.”

Bezoekregeling

“Het was een opgave mensen te vertrouwen, ik was immers weggedaan door de mensen die mij gekocht hadden. Wat als ik iets fout deed en opnieuw weg moest? Ik ging pleasen en werd daardoor bijna irritant. Als er moest worden afgedroogd, stond ik als eerste klaar. En zonder dat iemand het vroeg, ruimde ik alles op. Zes weken nadat ik definitief in het pleeggezin werd ondergebracht, werd er een bezoekregeling opgestart. In het uurtje dat ik dan bij mijn adoptieouders was, spraken we over hen. Nooit werd er gevraagd hoe het met mij ging of hoe het op school was. Al snel kwamen de oude verwijten weer bovendrijven. Telkens kreeg ik opnieuw te horen hoe slecht en lastig ik wel niet was.
Op Moederdag liet ik mijn adoptieouders weten niet meer te willen komen. ‘Ik word verdrietig van jullie en jullie van mij’, zei ik. In paniek hebben ze een auto gehuurd en zijn ze met mij gaan rijden, zonder doel, zonder plan. Ze wilden me houden. De volgende ochtend stond de politie aan de deur. Ik schrok daar zo van, dat ik zei dat ik wilde blijven. Ik beloofde mijn adoptieouders goed voor ze te zorgen. ‘Ik zal lief zijn’, drukte ik ze op hun hart. Gek genoeg mocht ik voor dat moment blijven. De volgende dag ben ik ook gewoon naar school gegaan om in de middagpauze hard huilend terug te rennen naar het huis van mijn pleegmoeder. Die dag ben ik thuisgebleven. Mijn pleegmoeder heeft me geknuffeld, mijn verhaal laten doen en laten huilen.”

Vallen en opstaan

“Niet lang daarna kwam het tot een rechtszaak, zodat ik op mijn verzoek volledig bij mij pleegouders kon blijven wonen – ik was toen twaalf jaar. Ik kan me vooral een enorm gevoel van schaamte herinneren, ook naar ouders van andere kinderen toe. Niemand wist precies wat zich in mijn leven afspeelde, toch merkte ik dat veel mensen er een oordeel over hadden. Ik bleef het lastig vinden mensen te vertrouwen. En ondanks dat mijn pleegouders hun uiterste best deden en mij een ontzettend liefdevol thuis boden, kon ik niet wennen. Ik had niet geleerd liefde te ontvangen. Op m’n zeventiende ben ik een zorgopleiding gaan volgen, waarbij je op kamers gaat. In die tijd ben ik duizend keer gevallen en duizend keer weer opgestaan. Ik leerde mezelf kennen en een eigen identiteit te ontwikkelen. Tot dat moment had ik alleen gedaan wat anderen van mij verwachtten of waarvan ik dacht dat ze het graag zouden zien. Toch bleef het ook toen lastig door mijn muur heen te breken. Ik leerde een jongen kennen met wie ik op mijn 21ste een kind kreeg. We besloten er samen voor te gaan, maar de relatie hield geen stand. We gingen als goede vrienden uit elkaar. Ik stond er weer alleen voor, maar wel steeds sterker. Ik ontplooide me als vrouw en moeder.”

Enige echte moeder

“Met mijn pleegouders heb ik altijd goed contact onderhouden. ‘Als jij door ons was geadopteerd, was alles oké geweest’, zegt mijn pleegmoeder weleens. Dat denk ik ook – ik weet het wel zeker. Ik was 28 toen mijn adoptiemoeder overleed aan een hartaanval. Een nicht bracht me op de hoogte. Ik ben ernaartoe gegaan en heb mijn adoptievader geholpen met het regelen van de begrafenis. Als een moeder zorgde ik voor mijn adoptievader. Ik troostte hem: iets wat heel gek is als je elkaar al jaren niet meer gezien hebt. Nog geen half jaar na de begrafenis had mijn adoptievader een nieuwe vriendin. Ik merkte aan mezelf dat het contact me vooral onrust gaf. Ik wilde een steady leven en daar hoorden zij niet bij. Ik verbrak de banden definitief.
Soms heb ik moeite te geloven dat ik er ondanks mijn jeugd als ‘normaal persoon’ uit ben gekomen. Ik twijfel weleens aan mijn capaciteiten als moeder. De liefde is er altijd, maar toch voel ik zo nu en dan onzekerheid. De beste therapie krijg ik van mijn pleegmoeder, nog steeds. Als ik haar bel om te vertellen dat ik bang ben dat ik net zo word als mijn adoptieouders, kalmeert ze mij. ‘Jij bent niet hun biologische kind, je doet het hartstikke goed’, zegt ze dan. Zonder haar was ik nooit zover gekomen, zij was mijn redding. Ik zie haar als mijn enige echte moeder.
Als ik terugkijk op mijn jeugd zie ik een eenzaam meisje met een gebroken hart. Een meisje dat soms zelfs dood wilde. Ik heb echter besloten niet in die pijn te blijven hangen. Je bent verantwoordelijk voor je eigen geluk, zeg ik altijd. Ik wil mensen meegeven om, hoe zwaar hun leven ook is, altijd te zoeken naar lichtpuntjes. En geef jezelf zo nu en dan een schop onder je kont. Ik leef voor twee en kan oprecht zeggen dat ik echt weer gelukkig ben.”

Tekst: Hester Zitvast
Foto: Yasmijn Tan
Visagie: Wilma Scholte
Met dank aan: Keck in Gouda

Meer persoonlijke verhalen lezen? Neem nu een digitaal abonnement op Vriendin.