Placeholder

Queeste van een moeder

Wanneer Stefanie met haar oud-collega’s afspreekt, blijken zij haar nog steeds goed te kennen.

Wanneer Stefanie met haar oud-collega’s afspreekt, blijken zij haar nog steeds goed te kennen.

Ik zit bij één van de vrouwen thuis aan tafel. Het is alsof we weer in het kantoortje achter in de winkel zijn, zoals twintig jaar geleden. Leuk, een koffieochtend met vrouwelijke oud-collega’s.
Net als toen praten we vertrouwelijk over onze levens.
Destijds wisten we nog niets over de gezinnen die we intussen gevormd hebben.

Adriana speelt voorbeeldig met het door de gastvrouw klaargezette speelgoed. Ik beaam dat ze lief is en leuk kan spelen.

‘Jij bent zelf ook altijd zo rustig’, merkt een oud-collega op. ‘Ik heb jou nog nooit kwaad gezien'.
Dat klopt meestal wel. Op Adriana ben ik zeker nooit kwaad. Ook niet als ze ondeugend is.

Ik krijg gewetenswroeging, omdat ik heus weleens onaardig ben.
‘Op onze pubers ben ik soms wel boos, hoor', antwoord ik.

Kinderen vind ik geweldig. De prepuberteit is ook nog aandoenlijk. Ik dacht dat ik niets dan moederlijkheid in huis had, maar intussen lever ik zo nu en dan toch kritiek op onze tieners. Soms zie ik iets niet goed gaan in het leven van onze kinderen. Af en toe horen we ook van een van de scholen dat er een probleem is. Onze kinderen hebben het niet altijd gemakkelijk, maar daardoor krijgen ze geen vrijbriefje om te doen wat ze willen.

Ik wil duidelijk naar de kinderen kunnen zijn en daarbij liefdevol en mild blijven. Juist door die mildheid voelt het of er over mij heen gelopen wordt, waardoor mijn boosheid ontstaat.

Ik blijf op zoek naar evenwicht in het moederschap. De queeste van een moeder!

Tegen de vrouwen zeg ik dat mijn kinderen veel hebben meegemaakt en ik me tegenover hen vaak schuldig voel.
‘Je voelde je vroeger ook al snel schuldig’, zegt de vrouw die naast me zit.
Een eyeopener! Misschien horen schuldgevoelens bij mijn karakter. Hopelijk val ik in werkelijkheid best mee. Het kan thuis ook wel gezellig zijn. Wellicht maak ik mijn boosheid tot iets veel te groots.

Als ik tegen de middag weer thuis ben en Adriana slaapt, komt Deborah thuis.
Eindelijk heb ik weer eens een persoonlijk gesprekje met haar. Mijn mening doet er even niet toe en ik gebruik bemoedigende woorden.

Later hoor ik mijn bemoedigende woorden in een andere context tegen me gebruikt worden.
Ach, laat maar. Ik strijk over mijn hart.
Zou de kracht van de maansteen die ik op mijn huid draag echt werken?