Vrouw (26)

Nathalie: ‘Mijn kinderen vechten elkaar de tent uit’

Leuk voor Darren (nu 17), dacht Nathalie (47) toen ze opnieuw zwanger was van een jongen, Maurice (nu 15). Maar samen spelen en kattenkwaad uithalen doen haar zoons niet. Integendeel! “Mijn man en ik hebben zelfs overwogen gescheiden te gaan wonen, en ieder een kind mee te nemen.”

Nathalie: “Ik kwam net terug van lunchpauze op mijn werk toen ik mijn oudste zoon Darren, destijds 14, met een piepstemmetje aan de lijn had. ‘Mam, ik denk dat het goed is als je nú naar huis komt.’ Op de achtergrond was het oorverdovend stil toen hij vervolgde: ‘Ik denk dat je even met Maurice naar de dokter moet.’ Aan zijn stem hoorde ik dat het ernst was. Zonder te vragen wat er aan de hand was, griste ik mijn spullen bij elkaar en reed met een bloedgang naar huis. Op de vloer in de woonkamer trof ik Maurice, lijkbleek, zijn knieschijf in een onnatuurlijke stand aan de zijkant van zijn knie.
Sinds ze kleuters waren was ik bang voor dit moment, het moment dat de een de ander op een dag echt het ziekenhuis zou inslaan. Of de ander de een blijvend zou verwonden. Darren stond zwijgend in de deuropening. Zonder hem iets te vragen, wierp ik hem een woedende blik toe, belde de huisarts dat hij de eerste hulp moest inseinen dat we eraan kwamen en beet beide jongens toe dat we het hier vanavond nog wel over zouden hebben.”

Drukker en primitiever

”‘Boys will be boys’ reageerden familie, vrienden en collega’s wanneer ik in de vroege basisschooljaren van Darren en Maurice vertelde dat mijn zoons letterlijk met elkaar op de vuist gingen. Of dat het bouwen van een Lego-kasteel doorgaans uitliep op een bloedneus of een tand door een lip. Ik snapte de reactie: jongens zíjn vaak drukker en primitiever in hun gedrag dan meisjes. Maar bij ons nam de strijd bijna dagelijks wel erg heftige vormen aan.
Toen ik ruim anderhalf jaar na Darren opnieuw zwanger was en we opnieuw een zoon zouden krijgen, voelde ik me de koningin te rijk. Met Maurice nog in mijn buik fantaseerde ik over hoe mijn kinderen straks met elkaar zouden voetballen in de tuin, of met poppen speelden voor mijn part, en samen snode plannen zouden smeden voor kattenkwaad. Maar vanaf dag één vond Darren, toen ruim 2, het maar ingewikkeld, een baby in huis die ook aandacht wilde.
De eerste keer dat ik hem betrapte op venijnig gedrag richting zijn broertje, was Maurice pas een week oud. Mijn man Roel was vertrokken naar zijn werk, en terwijl Maurice na de voeding sliep in de wieg naast mijn bed keek Darren een filmpje in onze slaapkamer. Ik wachtte tot de kraamverzorgende zou komen en viste tien stappen verderop alleen even een was uit de droger. Toen ik de slaapkamer inliep, drukte Darren het laken waaronder Maurice sliep strak over zijn borst en duwde. Het zag er zo doordacht uit, dat ik me rot schrok. ‘Dat mag niet Dar, dat doet pijn’, reageerde ik geveinsd laconiek. Tegelijk riep ik mezelf tot de orde: geen paniek. Hij was 2,5 en zich nog helemaal niet bewust van de ernst van zijn actie. Maar het zat me niet lekker.”

Geruzie en gepest

“Toen Maurice ouder werd en steeds zelfstandiger ging spelen, werd het gedrag van Darren alleen maar grimmiger. Wanneer hij voorzag dat Maurice met een bepaald speeltje wilde spelen, pakte hij het snel als eerste. Of hij trok speelgoed uit Maurice’s handen, duwde hem omver of maakte hem bang. Andersom was Maurice vanaf een jaar of drie evenmin vriendelijk tegen zijn broer. Soms zette hij het vanuit het niets op een gillen en verzon dat zijn broer hem had geslagen. Ik weet niet of het een reactie was op het gedrag van Darren waar Maurice al zijn hele leven tegen moest vechten of dat hij dit soort acties ook zou hebben vertoond als híj de oudste was geweest. Aan de andere kant: hoorde het er niet ook een beetje bij? Ruziemaken is goed, daarvan leren kinderen omgaan met conflicten. En zocht ik er niet veel te veel achter? Kinderen onder een jaar of acht kunnen zich nog niet goed verplaatsen in een ander, dus dat geruzie en ‘gepest’ was vast geen opzet.
Mijn onderbuik wist wel beter: het boterde in de basis niet tussen de jongens vanaf het moment dat Maurice geboren was. En hoe ouder ze werden, hoe meer ik me realiseerde dat dat waarschijnlijk ook nooit zou gebeuren. Het was zaak dat ik mijn verwachtingen bijstelde. Die twee dik bevriende broers die samen kattenkwaad uithaalden zouden er in ons gezin nooit komen; ik kon met hooguit een wapenstilstand mijn zegeningen tellen. Jaloers keek ik naar mijn zus, die twee dochters kreeg tussen wie nooit een onvertogen woord viel. En naar vriendinnen die hele middagen zaten te borrelen omdat hun kinderen zich met elkaar vermaakten. Niet dat het bij ons thuis alléén maar oorlog was, maar echt gezellig hadden de jongens het nooit samen.”

Heerlijke gasten

”Tijdens een kampeervakantie in Frankrijk dachten Roel en ik heel even dat het tij zou keren. De jongens waren inmiddels 10 en 8 en speelden al dagen onafgebroken zonder ruzie. Ze lagen hele dagen in het zwembad, voetbalden met campingvriendjes en genoten. ’s Avonds waren ze simpelweg te moe om nog ruzie te maken, grapten we tegen elkaar, wanneer ze zonder morren gingen slapen en de rust voor ons zich onverminderd voortzette. Zouden dan toch harmonieuze tijden aanbreken? Tot ik op de vijfde dag van de vakantie wakker schrok van een rotklap in de voortent, gevolgd door een hysterische huilpartij van Darren. Maurice had hem met een klapstoeltje in zijn gezicht geslagen. Darren had een dikke lip en een bult op zijn hoofd. Het kwam de rest van de vakantie niet meer goed. De jongens hoefden maar naar elkaar te kijken of het was al ruzie. Alles was aanleiding voor gevecht. Wie de vaat moest spoelen. Wie in de hangmat naast de tent mocht. Wie de voetbal mee mocht nemen. Het was om gek van te worden. Dit kon niet langer, constateerde ik, en schakelde bij thuiskomst een pedagoog in.

Natuurlijk had ik de vele ruzies en vechtpartijen tussen mijn kinderen weleens aangekaart. Bij leerkrachten bijvoorbeeld. Maar die merkten niets van problematisch gedrag; zolang de jongens niet samen waren, gedroegen ze zich als engeltjes. Ik sprak erover met de huisarts. Maar die noemde mijn beschrijvingen eufemistisch ‘apenliefde’. Buiten de interactie met elkaar ontwikkelden Darren en Maurice zich ook echt als lieve, slimme, sociale jongens. Ze hadden veel vriendjes, deden het goed op school en gedroegen zich in hun voetbalteams als echte teamplayers. ‘Heerlijke gasten’ was het oordeel overal.”

Familie-opstellingen

“De pedagoog was de eerste die mijn verhaal serieus nam, na die kampeerzomer. Uit afzonderlijke gesprekken met de kinderen leidde ze af dat zowel Darren als Maurice continu onder spanning stonden, altijd bang voor een uithaal van de ander. Iets wat ik diep van binnen best wist, maar niet had willen horen. Er volgden intelligentieonderzoeken, ADHD-tests, onderzoeken op sociaal-emotioneel vlak. Daarna kon ze maar één ding concluderen: hier was een gezinstherapeut bij nodig. Een klinische reden voor de haat tussen de kinderen was simpelweg niet te vinden.
Er kwamen video-opnamen van de dynamiek in huis. Familie-opstellingen. Na anderhalf jaar af en aan therapie leverde dat een hoop opvoedkundig inzicht op bij Roel en mij, zo bleken wij bij elk contact tussen de kinderen al uit te gaan van naderende ruzie. Maar warmer werd de band tussen onze kinderen er niet op. Wel ebde het fysieke geweld grotendeels weg nu ze leerden hoe ze hun negatieve emoties konden kanaliseren. En dat ze elkaar niet de hele tijd hoefden op te zoeken; in hun eentje spelen, of met eigen vrienden, was ook oké. Het resultaat: als de een beneden zat, zat de ander meestal boven. De enige echte gesprekken die plaatsvonden waren tijdens het avondeten onder begeleiding van Roel en mij.”

Vechten op het graf

“Natuurlijk was het niet alléén maar kommer en kwel in de familiegelederen. Op het oog functioneerden we als een gemiddeld gezin. Met kerst konden de jongens heus beschaafd gourmetten, zonder dat de spatels over tafel vlogen. We gingen gezamenlijk naar de bioscoop, waarbij Darren en Maurice gewoon naast elkaar zaten en niet eens ruziemaakten over de popcorn. We wandelden op zondagen in het bos met de hond, zonder dat zijn stok door de jongens werd omgetoverd tot wapen om de ander te bestrijden. Maar echt ontspannen was het zelden. Ongemerkt waren Roel en ik er meesters in geworden om altijd activiteiten te kiezen waarbij de kans op ruzie het kleinst was. Waar geen competitie in het spel was en de jongens niet te dicht op elkaars lip zaten. En dan nog leefden we een groot deel van de tijd met samengeknepen billen, in afwachting van wanneer de vlam weer in de pan zou slaan.
Ik had nachtmerries over meldingen bij Jeugdzorg en vroeg me dagelijks af of ik het dan allemaal zo slecht deed als moeder. Was niet zo, oordeelden de pedagoog en psycholoog gelukkig. We hadden simpelweg te maken met twee karakters in huis die nu eenmaal botsten en waar met wat ‘pedagoochelen’ wel een mouw aan viel te passen. Het hoogst haalbare voor nu was dat ze elkaar gedoogden – en wie wist hoe hun band zich zou ontwikkelen als ze volwassen waren. ‘Nou, die vechten nog op ons graf’, schamperde Roel regelmatig. Toch bleven we hoop putten uit elk gezellig moment tussen de jongens. Zelfs al hield zo’n moment hooguit in dat ieder op een uiteinde van de bank zat, de hond er onpartijdig tussen.”

Goede lieve vrede

“En nu was er toch dat knieschijfincident – dat uiteindelijk het resultaat bleek van een knullig akkefietje over een kapotte telefoonoplader. Met Maurice in een brace belegde ik die avond een familieberaad. Ik tolereerde geen agressie meer in huis. Als het de jongens niet lukte hun handen thuis te houden, moesten ze de consequenties maar op een andere manier voelen. Meer dan eens hadden Roel en ik de optie besproken om verder te gaan in een latrelatie. Niet omdat we dat wilden, maar voor de kinderen. Misschien zou het rust in de tent opleveren als de jongens apart woonden. We durfden er bijna niet aan te denken, maar het was tijd dat we de opties op tafel legden.
‘Scheiden?!’, gilden de jongens in koor toen ik vertelde dat ik geen andere mogelijkheid meer zag om rust en bovenal veiligheid in huis te creëren. ‘Wij niet, júllie’, reageerde Roel droogjes – en ik hoorde de emotie in zijn stem. Het ondenkbare gebeurde: Darren en Maurice braken uit in onbedaarlijk huilen. Ze wílden helemaal niet uit elkaar, snikten ze in koor, en ze zouden heus hun leven beteren. Roel en ik waren met de stomheid geslagen. Hoezo zouden ze zichzelf nu wel in toom kunnen houden? Wat als ik deze bom een paar jaar eerder had laten vallen? Dat had misschien wel jaren aan ellende gescheeld. En verrek: de situatie verbeterde.
Darren en Maurice zijn nog altijd geen vrienden, maar ze verdragen elkaar – precies zoals de psycholoog had voorspeld. Sinds Darren vorig jaar op het mbo begon en de jongens elkaar dus ook op school niet zien, hebben ze eigenlijk alleen contact tijdens het avondeten. Soms betrap ik ze zelfs op een lolletje en laatst stelde Maurice voor om met z’n vieren te Catannen. Het was oergezellig. Heel voorzichtig krijgen Roel en ik hoop dat het gewoon pittige kinderen waren, en dat de jongens als jongvolwassenen een stuk beter met elkaar door één deur zullen kunnen. Ik heb wel geleerd mijn verwachtingen te temperen, ik rust al bij de goede lieve vrede.”

Tekst: Jorinde Benner. Om privacyredenen zijn alle namen veranderd, De echte namen zijn bekend bij de redactie.​​​​​​
Foto: Getty Images

Meer persoonlijke verhalen lezen? Neem nu een digitaal abonnement op Vriendin.