Sigrid Kaag

D66-leider Sigrid Kaag: ‘Ik denk dat mijn vader trots zou zijn geweest’

Ze groeide op in een flatje in Rijswijk, is getrouwd met een Palestijn, heeft vier kinderen, en nu wil ze de eerste vrouwelijke premier van Nederland worden. Best wel ambitieus, toch? Sigrid Kaag (58): “Ik vind dat vrouwen dat moeten durven zijn.”

Gisteren werd bekend dat Sigrid Kaag met D66 een enorme winst heeft behaald tijdens de Tweede Kamerverkiezingen. Vorig jaar spraken wij haar.

Ontmoeting

In het Haagse Hotel des Indes, op loopafstand van het Binnenhof, is een tafel gereserveerd voor ons interview met minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag. Handen schudden gaat natuurlijk niet, vanwege corona, hartelijk groeten doet ze wel als ze binnen komt lopen. Ze gaat zitten, bestelt een latte macchiato, en duikt dan enthousiast op de Vriendin die op tafel ligt. “Ha, de Vriendin! Mag ik even kijken?”

Uit betrouwbare bron hebben we begrepen dat u Vriendin weleens leest – of mogen we ‘je’ zeggen?

“Tuurlijk mag dat. Ja, ik vind het een leuk blad, ik koop ’m af en toe. O, kijk hier, mijn horoscoop! Even lezen hoor: ‘Je vindt het leuk om meer tijd te besteden aan hobby’s.’ Ja, dat kun je wel zeggen. ‘Je zit te denken aan een nieuwe opleiding.’ Nou, mooi. ‘Daarnaast wil je dolgraag op vakantie.’ Dat klopt helemaal, haha. Al is de vraag of dat gaat lukken…”

Je wilt meer tijd aan hobby’s besteden?

“Ik had eigenlijk weer zangles willen nemen. Ik vind zingen leuk, heb vroeger veel in koren gezongen, maar daarna gaf ik mijn geld liever uit aan de hobby’s van de kinderen dan aan mezelf. Nu heb ik minder tijd voor hobby’s. Ja, ik tennis soms een beetje, al kan ik er niks van, en ik jog of loop met de hond. Ik kijk ook graag naar Netflix en soapseries. En TLC: Say yes to the dress, of 90 day fiancé, lekker samen met mijn dochters.”

Straks krijg je nog minder tijd: je hebt je kandidaat gesteld om minister-president te worden.

“Nou, ik ben eerst nog kandidaat-lijsttrekker voor D66. Als dat goed gaat, ben ik straks lijsttrekker. Ik vind dat je dan ook moet zeggen dat je voor het hoogste ambt gaat, dat hoort erbij. Wat voor mij extra telt, is dat ik vind dat vrouwen moeten durven zeggen: ‘Ja, ik ben beschikbaar.’

Bij mannen gaat iedereen ervan uit dat dat zo is, bij vrouwen moet die vraag blijkbaar expliciet gesteld worden. Je ziet het overal, waar ze ook werken, bij een bakkerij of bij een bank. Vrouwen vinden het moeilijker om een salarisverhoging te bespreken – we bedenken vooral waarom we níét geschikt zijn. Maar weet je, ik heb meer dan dertig jaar werkervaring, ik ben langzaam opgeklommen op de ladder, ik ben niet via gunsten ergens gekomen, ik heb meer van de wereld gezien dan alleen het Binnenhof. Dan zou het raar zijn als ik op deze leeftijd nog nee zou zeggen.

Ik wil voor de samenleving staan, ik wil verbinden, weten wat mensen dwarszit, waarom ze knel komen te zitten, maar ook wat hun hoop is. We hoeven onszelf niet in de put te praten, we moeten ook juist kijken hoe we uit de economische gevolgen van de coronacrisis kunnen komen. Met oog voor elkaar en met goede oplossingen voor de economie, de zorg, het klimaat. Ik denk dat dat op een andere manier kan gebeuren. Zonder haantjesgedrag.”

Dat klinkt als vrouwelijk leiderschap.

“Ik zet mezelf bewust neer als iemand die voor het leiderschap gaat. Anders zien mensen me straks niet als iemand die dertig jaar werkervaring heeft op de lastigste plekken, maar zeggen ze: ze is gekozen omdat ze vrouw is. Maar inderdaad, vrouwelijk leiderschap is anders. We durven te zeggen: ik weet het niet, wat vinden jullie? Tegelijk zijn vrouwen praktisch en willen ze dingen aanpakken, dat zie je bijvoorbeeld ook aan Angela Merkel. En we kunnen over onze eigen schaduw heen stappen. Dan heb je eens niet gelijk, maar dan ga je wel voor het betere idee. Dat is óók krachtig.

Misschien komt het omdat vrouwen vaak meer dan één baan hebben. Ze hebben het gezin, de zorg voor hun ouders soms, en dan nog een betaalde baan. Ze hebben zo veel ballen in de lucht houden, dat ze goed kunnen multitasken. Dat weet ik als geen ander. Kinderen naar school brengen, op de terugweg nog naar de supermarkt en dan door naar het werk. Dus het managen van complexe situaties, dat kunnen vrouwen als geen ander.

Dat was denk ik een van de redenen achter mijn succes met de Syrische ontwapeningsmissie, waar ik namens de VN verantwoordelijk voor was. Ik wist niks van chemische wapens, ik heb niet eens scheikunde gehad op school. Maar ik weet wel hoe je complexe problemen en mensen op het hoogste politieke niveau samen kunt brengen. Niemand had er vertrouwen in, maar mijn team ging aan de slag. We hebben de missie succesvol afgerond. Daarna raasde de oorlog door, het land is vernietigd, mensen zitten nog steeds diep in de problemen. Daar word ik niet blij van. Maar ik ben wel dankbaar dat ik dit deel heb mogen doen.”

Minister-president worden: is dat iets waar je als kind al van droomde?

“Helemaal niet. Ik wilde actrice worden, en daarna arts, maar ik was niet goed in de exacte vakken, dus dat plan heb ik laten varen. Ik ben opgevoed met het idee dat je het beste uit jezelf moet halen, dat dingen je nooit aanwaaien, dus dat je hard moet werken. Dat het kan tegenvallen, maar dat je dan gewoon moet doorgaan. Ik heb ook nooit gedacht: ik moet ondersecretaris-generaal van de VN worden. Dingen kwamen op mijn pad. Al vond ik politiek wel altijd heel leuk. Dat heb ik van mijn vader meegekregen, die las alle kranten en bladen. Hij zag mij wel zitten in de Nederlandse politiek. Maar als je in de provincie woont, lijkt dat onbereikbaar. Hij is inmiddels overleden, maar ik denk wel dat hij trots zou zijn geweest en zou hebben gedacht: jeetje, mijn dochter.”

Je hebt geen makkelijke jeugd gehad, stond in een interview.

“Het was niet helemaal standaard, nee. Mijn zus en ik hadden een broertje die als baby is overleden, en mijn moeder moest na een tumor ernstige hersenchirurgie ondergaan. Daarna heeft ze lang in coma gelegen en heeft ze heel lang gerevalideerd. Ze was bijna twee jaar uit huis, maar we waren blij dat ze nog leefde, al was ze zwaar gehandicapt. Mijn vader had zware depressies gehad en was ook opgenomen. Dat speelde zich ongeveer tegelijk af, ik was toen dertien. Mijn zus en ik hebben toen beiden een tijdje in een pleeggezin gewoond. Dit alles is wel vormend geweest, denk ik.”

Op welke manier?

“Dat je ervaart dat het leven van de ene op de andere seconde dramatisch kan veranderen. Het was een enorme klap. Dan moet je de kracht uit jezelf kunnen halen, en uit de steun die je krijgt van mensen om je heen. Want er werd goed voor ons gezorgd. Zo zie ik het ook: sommige mensen overkomen veel ergere dingen. Mijn vader kwam weer thuis, we bleven gewoon naar school gaan, en ook al waren we niet rijk, er waren geen geldzorgen. We hebben nog mazzel gehad.”

Welke invloed heeft die ervaring op je leven gehad?

“Het heeft gezorgd voor een drang om er echt iets van te maken. Ik kon best goed leren. Een ander zou misschien zeggen dat school een soort uitvlucht was, maar mij bood het in ieder geval structuur. Al kan ik niet alles in mijn leven verklaren aan de hand van mijn jeugd. Maar ik werd wel vroeg volwassen. De speelsheid was er snel vanaf.”

Je bent deels in Cairo gaan studeren. Was dat een vlucht?

“Nee, dat wordt me vaker gevraagd. Maar ik wilde Midden-Oosten Studies doen en dat werd destijds nog niet in Nederland aangeboden.”

Je ontmoette ook je man Anis in het buitenland. Jullie zijn snel getrouwd, binnen een jaar.

“Ja, hij is Palestijn, en als je dan zoals ik bij Buitenlandse Zaken werkt, moet je je aan een aantal veiligheidsprocedures houden. Ik kon niet zomaar een Palestijns vriendje hebben. Dus we hebben het er gewoon op gewaagd. Maar ik was al 31, dus ik wist wel wat ik deed. We zijn inmiddels 27 jaar getrouwd.”

Je vertelde eerder in Op1 dat jullie kinderen alleen worden uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek als ze jouw achternaam gebruiken.

“Ja, ik geloofde het eerst niet. Mijn zoon had al op veel vacatures gereageerd en het lukte niet. Tot mijn man zei: probeer het eens met je moeders naam. Ik was er eigenlijk tegen, maar hij werd meteen uitgenodigd. Ik kende de onderzoeken naar racisme, maar in Nederland hebben we veel te lang gedaan alsof het hier niet zo erg was. Ik probeer naar het racismedebat te kijken door de ogen van mijn kinderen en mijn man, want ik weet dat het bestaat. Het is belangrijk dat we daarmee aan de slag gaan. Zeker als zo veel mensen nu pas durven te zeggen dat ze er last van hebben.”

Als je minister-president wordt, hoe wil jij dan het verschil maken voor alle mensen in Nederland?

“Ik wil leiderschap geven om Nederland uit de crisis te helpen waar we nog een hele tijd in zitten. Mensen helpen die hun baan verliezen, want dat gaat gebeuren. Kinderopvang gratis maken, wat vooral de lage inkomens gaat helpen, het belastingstelsel hervormen. En we hebben tekorten: aan sociale woningen, aan leraren, de zorg moet weer op orde komen. Ik wil me richten op alles wat de overheid moet doen. Maar ik wil ook werken aan een inclusieve samenleving en racisme aanpakken. Daarnaast wil ik onze rol als land binnen Europa stabiliseren, want we zitten tussen China en Amerika in, die elkaar aan het bevechten zijn. We hebben een sterk Europa nodig. Dat betekent ook dat we de zuidelijke landen moeten helpen. Want wij exporteren naar die landen, hè.”

Nou stemde D66 eerder tegen het opvangen van vijfhonderd alleenstaande kinderen uit Griekse vluchtelingenkampen. Terwijl steden als Nijmegen ze met open armen wilde ontvangen. Hoe zit dat dan?

“D66 heeft daar in het parlement een stemverklaring bij gegeven: we wilden afwachten tot duidelijk was dat de opvang voor de kinderen in Griekenland goed wordt geregeld. Zo niet, dan komen we er in september op terug. Het dilemma in de politiek is dat je met elkaar afspraken maakt. Je zit met vier partijen die over sommige thema’s heel anders denken. Maar wij willen mensen niet uit het oog verliezen. Zeker niet kwetsbare kinderen.”

In De Gelderlander zei je dat dat zo niet meer zou gaan gebeuren, als het aan jou lag.

“Dat bedoel ik. In de toekomst doen wij dat niet meer zo. Ik vind het mooi dat de meeste mensen niet te beroerd zijn om anderen te helpen, niet alleen in eigen land, maar ook elders. Dat maakt ons mens.”

Tijdens de corona-uitbraak bewezen mensen uit de zorg en het onderwijs dat zij de ruggengraat vormen van onze maatschappij. Juist zij worden minder goed beloond. Ga je je daar ook hard voor maken?

“Absoluut. We moeten blijven kijken naar wat mogelijk is. Van applaus kan niemand leven. Tegelijkertijd moeten we niet naïef zijn. Ik hoor nu sommige politici beloven dat mensen niets van de economische crisis gaan merken. Dat vind ik onverstandig. We gaan een zware periode tegemoet, daar moeten we eerlijk over zijn. Het gaat ook niet alleen om salaris, maar ook om regeldruk. Mensen moeten weer ruimte krijgen om in vrijheid hun werk te doen. Denk aan de zorg of het onderwijs, daar gaan mensen werken omdat ze het land verder willen helpen. Ik kom zelf uit een onderwijsgezin, mijn moeder was onderwijzeres. Ik heb veel respect voor mensen die zich altijd maar weer inzetten voor de volgende generatie. We willen de inkomensongelijkheid verbeteren die je nu ziet, zodat iedereen daar iets aan heeft. Dat is ook goed voor de economie.”

Zijn je dochters er trots op dat hun moeder de eerste vrouwelijke minister-president wil worden?

“Nou, ik hoop dat ze zien dat er niets mis mee is om je nek uit te steken, om iets te proberen. Als je dat niet doet, zit je thuis op de bank. Wat ook goed is, hoor, maar dan moet je daar tevreden mee zijn. Mijn jongste dochter vindt: jij hebt het altijd over gelijke kansen voor mannen en vrouwen, dus dan moet je dit ook durven. Of om met mijn moeder te spreken: nee heb je, ja kun je krijgen. Soms moet je het gewoon doen, je wordt altijd een ervaring rijker. Maar: I am in it to win it.”

Dit interview komt uit Vriendin 2020 31.