Placeholder

Wendy (48) werd als kind seksueel misbruikt door een Jehovah’s Getuige

Wendy groeide op als Jehovah’s Getuige. Als kind werd zij zes jaar lang seksueel misbruikt door een ouderling van de geloofsgemeenschap. “Het zou mijn schuld zijn. Hoe kon dat? Ik was pas vijf.”

Wendy groeide op als Jehovah’s Getuige. Als kind werd zij zes jaar lang seksueel misbruikt door een ouderling van de geloofsgemeenschap. “Het zou mijn schuld zijn. Hoe kon dat? Ik was pas vijf.”

Jarenlang hield Wendy haar mond over wat haar tussen haar vijfde en elfde jaar is overkomen. Ze werd in de jaren zeventig seksueel misbruikt door een ouderling van de Jehovah’s Getuigen. Het maakte haar jeugd kapot. Nog dagelijks ondervindt ze de gevolgen van die traumatische gebeurtenis. “Doordat ik ben geboren als Jehovah’s Getuige, stond mijn jeugd in het teken van het geloof. Al is het in mijn ogen eigenlijk geen geloof. Je kunt het beter een sekte noemen. Drie keer per week gingen we als gezin naar bijeenkomsten waar bijbelverhalen werden voorgelezen. Altijd moesten mijn broer, zus en ik mee. We mochten bijna niets. Geen Sinterklaas en Kerstmis vieren, geen verjaardagen. Op zondag mochten onze kleren niet vies worden en bepaalde programma’s op tv mochten we niet kijken. Ook moeten vrouwen en kinderen altijd gehoorzaam en volgzaam zijn. Ik had soms rode striemen op mijn rug van de slaag, als ik een keer níet goed had geluisterd. Mijn moeder kon ook hard knijpen. Er was weinig liefde in ons gezin en praten deden we weinig. Achteraf gezien werden we gekleineerd en geestelijk mishandeld in naam van dat geloof. Het doel van al die regels was dat je in het paradijs zou komen. Ik groeide op met heel andere waarden en normen dan andere kinderen van mijn leeftijd. Op school werd ik gepest, omdat mijn ouders bij de Jehovah’s zaten. Maar helaas was dat nog niet het ergste…”

Stilzwijgend ondergaan
Wendy’s ouders gingen regelmatig op bezoek bij een ouderling van de Jehovah’s Getuigen. Ouderlingen leiden de gemeente, zorgen voor de gelovigen door persoonlijke gesprekken met ze te voeren en begeleiden ze in hun geloof. “Mijn ouders vonden het belangrijk deze ouderling vaak te ontmoeten. Terwijl zij daar op zondag koffie gingen drinken, nam de ouderling mij mee naar zijn varkensstal. Zogenaamd om naar de varkens te kijken en te helpen met voeren. Maar van voeren kwam niets terecht. Hij misbruikte mij, terwijl mijn ouders met zijn vrouw zaten te praten. Mijn ouders brachten mijn broer, zus en mij ook geregeld naar hem toe om te logeren. Zodra ik in bed lag, kwam hij naar mij toe en dan gebeurde het weer. Soms sliep ik alleen op een kamer, maar vaker samen met mijn zusje. Ook zij werd misbruikt. Het was al een oude, grijze man. Opa van verschillende kleinkinderen. Volgens mij heeft zijn vrouw ervan geweten, want ik hoorde haar vaak iets naar boven roepen. Het was keer op keer afschuwelijk. Ik was zo bang, maar durfde niemand iets te vertellen. Ik onderging alles stilzwijgend, omdat hij me bedreigde. Als ik iets zou vertellen, zouden er vreselijke dingen gebeuren. Bovendien liet hij me merken dat het mijn schuld was, dat ik het zélf had veroorzaakt. Alleen mijn zusje wist ervan. Met haar sprak ik er af en toe over, maar tegenover onze ouders zwegen we.

‘Ik wilde niets meer met het geloof te maken hebben. Dan maar alles kwijt.’

Mijn ouders zijn in mijn tienerjaren enkele jaren uit de gemeenschap van Jehovah’s Getuigen gestapt. Ze hebben nooit verteld wat de reden was, maar ik denk dat het iets te maken had met die ouderling. Mogelijk wisten ze dat hij dingen deed die niet deugden. Toch gingen mijn ouders terug naar de Jehovah’s, omdat ze in de gewone maatschappij geen aansluiting konden vinden. Als je uit de gemeenschap stapt, betekent dat dat je verstoten wordt en meteen al je kennissen en vrienden verliest. Kennelijk wilden zij die toch niet kwijt.”

Alles kwijt
Toen Wendy zestien jaar was, vertelde haar moeder haar dat de ouderling dood was. “‘Mooi, ik zal de aarde goed aanstampen’, heb ik toen geantwoord. ‘Oh, jij dus ook’, zei ze doodleuk. Ze vertelde dat hij meer dan vijftig kinderen seksueel misbruikt had, onder wie ook zijn eigen kinderen, kleinkinderen en mijn zus. Het voelde als een klap in mijn gezicht. Mijn moeder had dus al die tijd al onraad geroken, maar bracht mij tóch naar die man om er te logeren. Daar begreep ik niets van. Hoe kon ze zoiets doen? Ik ben het huis uit gevlucht en wilde niets meer met het geloof te maken hebben. Dan maar alles kwijt. Voor mij was de maat vol. Overstuur ging ik naar een kennis. Die bood mij een kamer aan, zodat ik niet terug hoefde naar mijn ouders.”

Nadat Wendy zich had losgemaakt van de Jehovah’s, sprak ze met niemand over haar jeugd. “Ik schaamde me. Jehovah’s staan bekend als ‘die mensen met die voet tussen de deur’. Ik wilde niet dat iemand zou weten dat ik daar ook ooit toe behoorde. Met weerzin keek ik op die tijd terug. Tegenover de buitenwereld verkondigden Jehovah’s vrede en liefde, maar ik wist dat er niets van waar was.”

Na een half jaar zocht Wendy weer contact met haar ouders. “Dat deed ik vanuit een soort loyaliteit. Uiteindelijk bleven ze toch mijn ouders. Ik heb gezegd dat ze me niet moesten lastigvallen met hun geloof, dat we het nooit eens zouden worden, maar dat ik het toch wilde bijleggen. Daar stemden zij mee in. Mijn broer en zus dachten daar anders over. Zij hebben tot op de dag van vandaag elk contact met mijn ouders verbroken en zijn vertrokken toen zij meerderjarig waren.”

Lees het hele verhaal van Wendy in Vriendin 32.