Placeholder

Stefanie: vaders chocolade

Stefanie doet boodschappen en loopt plots tegen een mooie herinnering aan. Een herinnering aan haar ouders.

Stefanie doet boodschappen en loopt plots tegen een mooie herinnering aan. Een herinnering aan haar ouders.

Ik loop in de supermarkt en zie aan mijn rechterkant de plastic flessen frisdrank. Niets aan de hand! Ik les mijn dorst slechts met water, melk en thee. Supergezond schijnbaar, maar mijn zwakte komt naar boven als ik naar de schappen links van mij kijk. Verpakkingen van allerlei verschillende soorten chocolade lijken mij te roepen. 

Ik wil kranig doorstappen wanneer een oude dame, gehuld in een aftandse lange regenjas, mijn weg blokkeert. Terwijl ik geduldig wacht, schieten mijn ogen automatisch naar links. De supermarkt verkoopt allerlei soorten merkartikelen. Voor merken ben ik niet gevoelig, maar voor chocolade wel. Ineens zie ik doosjes met allerlei kleuren erin: blauw, wit, geel, bruin, groen en rood, keurig achter elkaar opgesteld in een kartonnetje, omhuld met plastic. Behoedzaam, alsof er juwelen in zitten, pak ik een doosje uit het schap. Dan komt een herinnering van lang geleden bovendrijven. Het was nog ver voor Adriana’s geboorte, toen de oudste kinderen nog klein waren.
 

Ik zie mijn vader in zijn lange jas ons huis binnenstappen. Niet in een verschoten jas, zoals die van de oude vrouw in de supermarkt, maar een onberispelijke donkerblauwe herenjas. Mijn vader heeft een geruite pet op, om zijn kale hoofd te beschermen tegen de kou. Zijn schoenen zijn glimmend zwart. Hij houdt een versleten boodschappentas van mijn moeder vast, die afsteekt bij zijn nette voorkomen. Uit de tas haalt mijn vader twee doosjes chocolade voor de kinderen. Eerst zorgde mijn moeder altijd voor de chocolaatjes. Als cadeautje en gewoon voor de gezelligheid. Toen zij overleed, nam mijn vader die taak over.
 

De oude vrouw met de regenjas is verdwenen. Ik leg de chocolaatjes die mijn vader ook altijd kocht in mijn boodschappenkar.

Bij de thee laat ik Adriana een chocolaatje uitkiezen.
‘Deze kocht opa altijd voor je broer en zussen’, vertel ik. Er is nog zoveel te vertellen, zo veel familieverhalen die Adriana nog niet kent, maar die toch een deel van haar zijn.
‘Opa is lief’, zegt Adriana. Ze kijkt naar de piano of naar de foto op de piano.
‘Ja, hij was heel lief. Hij is nu in de hemel’, zeg ik.
‘Hij is nog wel je vader’, zegt Adriana, ‘maar hij is gewoon dood.’ Ik kijk naar mijn dochtertje. Zie ik mijn vaders blauwe ogen? Hij leeft voort in haar, in mij, in de piano, in de foto op de piano, in de hemel en in de chocolade.