Juf Esther: ‘Het tekort aan leraren raakt mij als juf én als moeder’

Als kleuterjuf en moeder van twee kinderen ziet Esther (42) het basisonderwijs achteruitgaan. De werkdruk van leraren moet omlaag en het salaris omhoog, vindt ze: “Straks is er niemand meer die dit werk wil doen.”

Als kleuterjuf en moeder van twee kinderen ziet Esther (42) het basisonderwijs achteruitgaan. De werkdruk van leraren moet omlaag en het salaris omhoog, vindt ze: “Straks is er niemand meer die dit werk wil doen.”

Zorgelijk

De cijfers liegen er niet om. In 2025, dat is al over vijf jaar, zijn er 10.000 fulltime juffen en meesters te weinig om les te kunnen geven aan onze kinderen. Dat houdt in dat elke school, met een gemiddelde grootte van 233 leerlingen, het dan met anderhalve fulltime leerkracht minder moet doen. Praktisch gezien betekent dat dat er voor één groep kinderen op school het hele schooljaar geen juf of meester beschikbaar is. En voor weer een andere groep is er dan slechts een half jaar een leerkracht aanwezig.

Laag salaris

Het lerarentekort wordt veroorzaakt doordat minder jongeren ervoor kiezen om voor de klas te staan. En van degenen die de pabo doen, gaan de meesten na hun diploma- uitreiking in het voortgezet onderwijs werken. Daar zijn de salarissen hoger dan in het primair onderwijs. Esther: “Ons salaris is ruim dertig procent lager dan het gemiddelde hbo- salaris. Ik heb collega’s die kostwinner zijn en op basis van hun salaris geen hypotheek kunnen krijgen. Dat is toch bizar? Het zijn afgestudeerde hbo’ers. Als we het primair onderwijs weer aantrekkelijk maken, komen er vanzelf meer leerkrachten, denk ik. En dat zit ’m niet alleen in een hoger salaris, maar ook in een verlaging van de werkdruk. Met extra geld kunnen we de groepen kleiner maken, bijvoorbeeld. Dat scheelt al enorm. Want het maakt nogal wat uit of je een klas hebt met 34 kinderen of een met 24 kinderen. 34 kinderen betekent 10 oudergesprekken meer, 10 rapporten meer en 10 evaluaties meer. Dat is simpelweg niet meer te doen in de uren die hiervoor staan. Ik heb nu dertig kinderen in mijn kleuterklas. Als er een vergadering, oudergesprek of een cursus is na schooltijd, weet ik: vanavond moet ik nog even door. Het is bijna vaste prik geworden dat ik ’s avonds op de bank mijn lessen voor de volgende dag zit voor te bereiden.”

Flexibel zijn

Esther staat nu zo’n dertien jaar voor de klas. Daarvoor werkte ze in de gehandicaptenzorg en de reiswereld. Pas op haar 27ste besloot ze de pabo te doen. Esther: “Ik wilde altijd al juf worden, maar ik was er op mijn achttiende nog niet aan toe. Te ongeduldig, te rusteloos. Pas nadat ik moeder was geworden, besloot ik alsnog voor een carrière in het onderwijs te kiezen. In tweeëneenhalf jaar rondde ik de studie af en sindsdien sta ik voor de klas. Op het moment heb ik kleuters, maar in die relatief korte tijd dat ik in het onderwijs zit, heb ik alle groepen wel gehad. Toch zijn de kleuters favoriet. Waarschijnlijk omdat geen dag hetzelfde is: lesgeven aan kleuters vraagt ontzettend veel flexibiliteit. Als ik een les voorbereid voor groep acht verloopt het negen van de tien keer zoals ik heb bedacht. Maar als er een kikker over het schoolplein springt of een ouder komt met zelfgekweekte tomaatjes het schoolplein op en laat iedereen die proeven, is alles weer anders. In plaats van je voorbereide les lees je dan een verhaal voor over een verdwaalde kikker of ga je met je groep op onderzoek uit naar waar hun eten eigenlijk vandaan komt. Omdat op dat moment dáár hun nieuwsgierigheid naar uitgaat. Dat is hoe het vaak gaat in de praktijk. Spelenderwijs leer je ze van alles.

Meer zorgtaken

“Het punt is alleen dat ik maar één paar handen heb. Dat is niet genoeg voor wat er van me wordt gevraagd in de klas. Zeker sinds de Wet op passend onderwijs er in 2014 bij is gekomen.” Alle leerlingen moeten zich optimaal kunnen ontwikkelen op de basisschool, volgens die wet. “Dat klinkt prachtig en dat is het ook. Maar de praktijk wijst uit dat de wet niet altijd werkt. Er komen meer en meer verantwoordelijkheden op het bordje van de juf of meester, omdat zij er steeds meer zorgtaken bij krijgen in de klas. Een simpel voorbeeld: als ik een dyslectisch kind in de klas heb, moet ik drie keer per week met hem of haar apart een kwartier oefenen. Dat is elke week drie kwartier voor één leerling. Heb ik twee dyslectische kinderen in de klas met allebei een ander niveau, dan wordt het al anderhalf uur. Die tijd kan ik niet besteden aan de rest van de klas. Het is uiteraard prima dat ik apart zit met een leerling die het nodig heeft, maar zo blijft er voor ‘het gemiddelde kind’ weinig tijd over. Als leerkracht heb je sowieso al te maken met verschillende leerniveaus waarop je moet inspelen. Daarnaast zijn er kinderen in de klas met speciale diagnoses waar je iets mee moet. Kinderen met een aan autisme verwante stoornis, kinderen met gedragsproblemen, kinderen met suikerziekte, noem maar op. Laatst hoorde ik een collega van een andere school zeggen: ‘Ik heb een leerling met ADHD, een leerling met epilepsie en een leerling met PDD-NOS in de klas en alle drie moeten ze op tijd hun medicijnen innemen. Ik ben leerkracht, geen verpleegkundige!’”

Handen tekort

“Als juf wil ik het beste voor mijn leerlingen. Maar ik heb het gevoel dat ik ze niet altijd het beste kan bieden. Ik kom handen tekort. Bovendien moet alles geadministreerd worden. Als je extra begeleiding aanvraagt voor een kind, moet dat schriftelijk, het liefst in drievoud, op acht verschillende velletjes papier. Daar gaat zo veel extra tijd in zitten, dat kan echt simpeler. Van dat soort dingen lig ik soms wakker, echt waar. Dan voel ik de stress opborrelen. Stress omdat het verschil tussen de dingen die ik wíl bereiken en de dingen die ik kán bereiken alsmaar groter wordt. Dat zit me dwars. We doen de schoolgaande kinderen echt tekort.”

Zelfvertrouwen

Misschien is het idealistisch, maar Esther wil haar kleuters graag iets extra’s meegeven. “Iedereen heeft wel een herinnering aan een juf of meester van wie die iets heeft geleerd. Cabaretier Peter Heerschop hoorde ik laatst vertellen dat het juf Diemel op de lagere school was die hem uitdaagde zijn schrijfsels voor te dragen. Tot die tijd had hij op school nauwelijks zijn mond open durven doen, maar in de derde klas kwam juf Diemel in de pauze naar hem toe. Ze complimenteerde hem met zijn schrijfopdracht voor taal, die hij goed had gemaakt. En vroeg hem of hij zijn tekst wilde voordragen in de klas. Ze dacht dat hij dat wel goed zou kunnen. Dat deed Heerschop. De rest is geschiedenis: schrijven en voordragen zijn nu zijn vak. Ik bedoel maar. Het zijn vaak kleine dingen waarmee je kinderen op een spoor kunt zetten en waarmee je ze zelfvertrouwen of iets anders mee kunt geven. Ik weet niet of ik straks als juf nog wel de ruimte en tijd krijg om duwtjes in de juiste richting te geven, zoals juf Diemel bij Peter Heerschop deed. Jammer voor de kinderen, maar ook voor de leerkrachten. Want het zijn juist zulke groei-ervaringen van de leerlingen die ons vak zo mooi maken en waar het wat mij betreft voor een groot deel om draait. Ik kreeg een aantal jaar geleden een meisje in de klas dat het heel spannend vond om over een wiebelende bank te lopen. Zelfs aan mijn hand durfde ze niet goed. Aan haar heb ik veel aandacht besteed.

Tijdens gymlessen, maar ook daarbuiten. Stapje voor stapje kreeg ze meer vertrouwen. Als ik dat meisje nu zie op het schoolplein… Ze klautert overal alleen op en springt zonder moeite van het klimrek af. Geweldig toch? Dat is waar ik naar streef als juf. Ik wil het ieder kind naar de zin maken en alles eruit halen wat erin zit.”

Burn-out

Naast alle niveauverschillen en diagnoses wordt er tegenwoordig ook van scholen verwacht dat ze maatschappelijke problemen oplossen, geeft Esther aan. “Seksuele voorlichting, burgerschap, alles moet een plaatsje krijgen in het toch al overvolle lesprogramma. Het is echt een wonder dat Nederland in de top-10 staat van landen waar het beste onderwijs wordt gegeven, vindt Esther. “Of misschien ook niet”, zegt ze even later. “Als ik kijk naar mezelf, geef ik meer dan honderd procent om alles in de klas op rolletjes te laten lopen. Ik wil niets half doen, dus als iets niet af is, werk ik nog harder. Ik ben een duizendpoot met maar twee handen. Niet voor niets zitten veel collega’s thuis met een burn-out.” Nergens komen zo veel burn-outklachten voor als in het onderwijs. Uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van onderzoeksinstituut TNO en het Centraal Bureau voor de Statistiek blijkt een op de vijf docenten burn-outklachten te hebben. Terwijl dat in andere beroepen een op de acht is.

Stoer juf

Esther is bang dat er straks geen vrolijke of energieke juf of meester meer voor de klas staat. En dat er geen mensen meer te vinden zijn die dit werk willen doen. “Tot nu toe zijn vrolijkheid en energie juist mijn kracht. Als ik in de vriendenboekjes van de kinderen kijk, lees ik vaak terug dat meisjes me leuk vinden, omdat ik veel grapjes maak. Jongens vinden me vooral stoer, omdat ik vaak meedoe als ze voetballen. Als ze de bal tussen mijn benen door spelen en ook nog een goal maken, voelen ze zich de hele dag Johan Cruijff. Met een lach van oor tot oor en een twinkeling in hun ogen lopen ze dan te stralen. Die sfeer die ik nu in de klas kan creëren, moet blijven en misschien zelfs nóg beter worden: dat is goed voor het leerklimaat. Ik laat me nu horen als juf. Net als veel anderen. Hopelijk neemt het nieuwe kabinet het primair onderwijs straks wel serieus. Staken zie ik echt als laatste redmiddel, maar als de politiek niet naar ons luistert en niks doet, ga ik in september mee naar Den Haag. Mijn kleuters verdienen goed onderwijs.”

Lees ook: lerarenstaking: dit verdient een leraar in het basisonderwijs